
 
        
         
		v e c ö e u r   naar  G o r in ch em   volgt  de  nieuwe  rivier  tot  H eu sd en ,  en  verder  het  verbreede  
 Heusdensche  kanaal,  terwijl  neyens  den  afsluitingsdam,  die  op  een  geschikt  punt  bij  A n d e l  
 wordt  aangeb rächt,  eene  schutsluis  wordt  gelegd  om  de  gemeenschap  tussehen  de  oude  en nieuwe  
 rivier  te  onderhouden. 
 Deze  werken  hebben  ten  doel ,  vooreerst  den  waterstand  van  het  benedengedeelte  der Maas  
 te  onttrekken  aan  den  invloed  der  hooge  standen  van  den  Rijn  en  zijn  voornaamsten  zijtak  de  
 Waal  en  Merwede, 
 Ten  anderen  aan  de  Maas  een  nieuwen  mond  te  geven,  alleen  door  de  zeestanden_be-  
 heerscht,  en  die  derhalve  veel  lagere  ebbestanden  aan  de  rivier  geeft,  dan  zelfs  bij  zeer  läge  
 standen  op  den  Rijn  het  geval  is.  • 
 Zooais  bekend,  vereenigt  de  Maas  te  W o u d r ich em   haar  water  met de Waal, welke laatste  
 rivier  een  veel  grooter  waterafvoer  heeft.  De  waterstand  der  Merwede  wordt  door  deze  laatste  
 omstandigheid  grootendeels  afhankelijk  gemaakt  van  den  meerderen  of  minderen  afvoer  van  de  
 Waal.  De  stand  te  G o r in ch em   rijst  of  daalt  naar  mate  de  Boven-Rijn  wast  o f  valt,  terwijl  de  
 meerdere  of  mindere  toevoer  der  Maas  daarop wel  eenigen  doch slechts geringen invloed uitoefent. 
 Daaruit  volgt  dat  de  geheele  Beneden Maas  een  hoogen  stand  aanneemt wanneer  de Merwede  
 hoog  is,  ook  al  is  de  waterafvoer  van  de  Maas  zelve  gering.  Is  b.v.  de  Boven-Rijn  hoog  en  
 dientengevolge  de  Merwede  te  G o r in ch em   tot  3  Meter  boven  A.P.  gewassen.  dan  moet  de  
 Maas  te  C r e v e c o e u r   en  te  H e d ik h u iz e n   hooger  dan  3  Meter  boven  A.P.  staan,  al  ontvang't  
 deze  rivier  zeer  weinig  water  van  boven. 
 In  het  voorjaar  en  in  het  begin  van  den  zomer  voert  de  Rijn,  als  Alpenrivier,  altijd  veel  
 water  af;  bij  S t r a a t s b u r g   zijn  de  gemiddelde  zomerstanden  het  hoogst  en  de  gewone  winterstanden  
 het  laagst. 
 Vandaar  dat  de  vereeniging  der  beide  rivieren  een  zeer  nadeeligen  invloed  heeft  op  den  
 waterstand  van  de  Maas,  juist  in  den  tijd  dät  läge  rivierstanden  voor  de  afwatering  der  landen  
 nöodig  zijn. 
 De  invloed  der  Merwede  op  den  stand  der  Beneden-Maas  blijkt  dadelijk,  wanneer  men  in  
 verschillende  tijdvakken  gelijke  waterstanden  waarneemt  aan  eene  peilschaal,  ver  genoeg  van  
 den  mond  gelegen  om  van  den  rivierstand  aldaar  geheel  onafhankelijk  te  zijn. 
 Neemt  men  b.v.  de.  peilschaal  te  G en n ep ,  die  beneden  de  uitmonding  der  voornaamste  
 zijrivieren  van  de  Maas,  Jeker,  Roer,  Niers  enz.,  meer  dan  100  Kilometers  en  dus  ver  genoeg  
 van  W o u d r ich em   gelegen  is,  zoo  mag  men  vaststellen,  dat  bij  gelijke  waterstanden,  mits  die  
 Cenige  dagen  genoegzaam  dezelfde  blijven,  ook  gelijke  hoeveelheden  water  in  gelijke  tijden  
 worden  afgevoerd.  De  stand,  door  de  benedenwaarts  gelegen  peilschalen  aangewezen,  zou  derhalve  
 ook  dezelfde  moeten  zijn,  en  dit  is  op  andere  rivieren  ook  werkelijk  het  geval.  De  stand  
 van  de  Waal  te  T i e l   b.v.  kan  men  met  voldoende  nauwkeurigheid  bepalen,  zoo  men  die  te  
 Nijm eg en   kent. 
 Niet  alzoo  op  de  Maas,  zoo  als  blijkt  uit  het  onderstaande  tafeltje,  waarin  alle waterstanden  
 in  Meters  boven  het  Amsterdamsche  peil  zijn  aangegev'en: 
 Tijdperken, 
 Gennep. 
 Megen. 
 Lith. 
 Blauwe  Sluis.  
 Crèvecoeur. 
 Lj  Hedikhuizen. 
 "J3  S  1 
 Mn   ^o   1  OuT   . rg  c  0 
 .0  0  ’S  
 ^   O  M 
 Ê .W .  L. W.  1  L. W. 
 <OL> 
 L. W. 
 27  Februari  tot  6 
 Maart  1874......... 7.63 5.02  -3.90 2.73  2.41 2.06 0.93  0.68  -i-  0.85 -r-  1,21 
 I  tot  6  Juni  1872. 7 -6 S 5 .12   4.22 3-63  3-56 H 3.28  3.03  t a 'ò .6 4 0.87 
 Verschil..................... • 0  02 0 .10   0.32 0.90  i .  i S 1 .40 2.35  2.35  0.21 0.34 
 Voor  de  ver-gelijking  zijn  twee  tijdperken  genomen  waarin  de  waterstand  te  G en n ep   genoegzaam  
 even  hoog  was en  ongeveer  overeen  kwam  met  den  gemiddelden  jaarlijkschen  stand 
 der  laatste  twintig  jaren-. 
 De  waterstand  bleef  in  elk  tijdperk  vrij  standvastig,  en  zijn  de  tijdperken  niet  zoo  ver van  
 elkander  verwijderd,  dat  in  den  tussehen tijd  belangrijke  veranderingen  in  de  gesteldheid  der  
 rivier  plaats  konden  hebben. 
 Daaruit  volgt,  dat  in  elk  der  beide  tijdperken  gelijke  watermassa’s  in  gelijke  tijden door  de  
 Maas  afgevoerd  werden.  Desniettemin  vindt  nien  verschillen  van  0.10 M.  te Me g e n ,  van  0.32 M.  
 te  L i th ,  van 0.90  M.  aan  de  Blauwe  Sluis,  van  1.15  M.  te  C r e v e c o e u r   en  van  1.40  M.  te 
 H e d ik h u iz e n ,  als  gevolg van  den  Waterstand  der  Boven-Merwede,  die  2.35 M. hooger teekent.. 
 De  uitmonding  van  de  Maas  op  de  Merwede  heeft  nog  een  anderen  nadeeligen  invloed  op  
 den  waterstand  van  eerstgenoemde  rivier,  zoover  die  längs  het.  noord-oostelijk  deel  van No o rd-  
 B r a b a n t   stroomt. 
 Zooais  wel  bekend  is ,  wordt  een  belangrijke  was  op  de  Boven-Maas  gewoonlijk  een  paar  
 dagen  later  door  een  was  van  den  Duitschen  Beneden  Rijn  gevolgd. 
 Het  Maasgebied  grenst  voor  de  geheele  oostzijde  aan  dat-van  den  Rijn  en  zijne  takken  
 en  de  oorzaken  van  dat  verschijnsel  zijn  derhalve  niet  ver  te  zoeken. 
 Het  gevolg  daarvan  is  echter,  dat  Waal  en  Merwede  nog  wassende  zijn,  nadat  de  Maas  
 haar  hoogsten  stand  bereikt  heeft  en  reeds  vallende  is.  De  invloed  der  hooge  Merwede-standen  
 openbaart  zieh  dan  en  de  Beneden  Maas  valt  veel  minder  dan  de  bovenrivier,  totdät  ook  op  
 de  Rijn-takken  de  val  van  het  water  is  ingetreden.  De  nadeelige  invloed  doet  zieh  hier  dus  
 kennen  door  het  langer  aanhouden  der  hooge  waterstanden  ook  daar,  waar  de  gewone verlaging  
 niet  belangrijk  is.  Want  de  längere  duur  der  hooge  standen  b.v.  aan  de  Teeffelsche,  Oyensche  
 en  Diedensche  sluizen  houdt  deze  langer  gesloten  en  heeft  dus  daarachter  eene  grootere  ver-  
 zameling  van  binnenwater  tengevolge,  die  ook  meerderen  tijd  voor  de  loozing  vordert  en  in-  
 middels  de  terreinen  längs  de  toevoerleidingen  onder  water  zet.