worden vervangen, voor geval men het riool
wil droogzetten. Ongeveer halverwege wordt
de hoofdwaterkeering gevormd door eene
zware schuif, die onder sommige omstandig-
heden een waterverschil van ongeveer 3 M.
moet keeren en die, van tegenwichten en
rollen voorzien, zieh op en neer kan bewegen
längs rails, welke zieh in de schuifopeningen
bevinden; de schuif is in fig. 67 in doorsnede
afgebeeld. Eene dergelijke schuif geeft toe-
gang van het riool tot de wäaierkas. Als
tweede waterkeering is in elk riool eene klep-
deur aangebracht, draaibaar • 0111 eene ver-
ticale as en „roerklep” genaamd. Deze kan
door den waterdruk in beide richtingen
draaien, zoödra slechts een klink wordt opge-
heven, en opent alsdan plotseling het volle
rioolprofiel; de klep, in doorsneden voorge-
steld in fig. 68, komt daarbij te staan in
eene in het metselwerk uitgespaarde kas.
Eene te snelle beweging van de ' roerklep
wordt tegengegaan door een zuiger, die zieh
beweegt in een cylinder, waaruit de lucht
slechts door eene zeer nauwe opening kan
ontsnappen.
Ten einde de kleppen en schuiven ge-
makkelijk te kunnen na-zien en eventueele
gebreken in de aanslagen te herstellen, zönder
het verkeer te 'stremmen, zijn van de aanslagen
vaste raamwerken gevormd, die in
sponningen van het metselwerk beweegbäar
zijn en in hun geheel omhoog kunnen worden
gehaald. De waterdichte aansluiting van de
raamwerken tegeri het metselwerk wordt
verkregen door mossponningen.
Voor de aanslagen en de puntstukken der
waaierdeuren is Noorsch graniet gebruikt;
overigens is in ’t algemeen bij de hoeken van
muurwerken hardsteen toegepast; alleen zijn
de gebruikelijke dekzerken zuinigheidshalve
weggelaten en vervangen door hoekijzers.
H l
Fig. 68. D e a f s lu i t in g s w e r k e n
v an d e M a a s bij A n d e l. S c h u t s lu i s . A a n z i c h t en
h o r i z o n t a le d o o r s n e d e v a n de r o e r k le p .
Elke waaier vlotdetir vormt een drijvend stabiel 'geheel, hetwelk als een schip kan worden
behändeld. ‘ De eigenlijke deur en de waaier worden elk gevormd door vijf horizontale gecon-
strueerde regels, waartegen de enkelvoudige beplating en de noodige verticale verstijvingen zijn
bevestigd. Het onderste gedeelte van het samenstel wordt gevormd door eene luchtkist, ongeveer
2 M. höog, welke de driehoekige ruimte tusschen -deur en waaier tot aan den tweeden
regel van onderen inneemt. Boven de luchtkist bevindt zieh eene door een stroomschot afgescheiden
driehoekige ruimte, hoog 3.20 M., die van boven open is, doch längs de zijwanden waterdicht
kan worden afgesloten. De bovenste horizontale regels van de deur zijn met de overeenkomstige
van den waaier door een
horizontaal geconstrueerd gebint
verbonden. De figuren
69, 66 en 70 stellen de deuren
resp. in aanzicht en in doorsneden
vOor.
Elke deur draait bene-
den in eene taats, die in den
sluisvloer is aangebracht.
Voor de -be'vestiging van den
hals is niet de gebruikelijke,
in het metselwerk verankerde
halsbeugel gebezigd, maar
;ee'n horizontaal kussenblok,
dat vastzit op een zwaren
ijzeren b a lk, die voor het in-
«n uitvaren vän de deur geheel
kän worden wegge-
nomen; deze balk is over de
waaierkas gelegd, nagenoeg
ströokende met de dagzijde
van de sluis en aan weers-
zijden opgesloten in schoe-
nen, die in het metselwerk
verankerd zijn. In normalen toestand heeft het water door eene opening in het stroomschot
vrijen toegang tot de driehoekige ruimte boven de luchtkist en geeft deze het geheel het vereischte
opdrijvende vermögen om de taats zooveel als gewenscht is te ontlasten. De hoogte van de
luchtkist was, in verband hiermede, bepaald door den eisch dat zij, 00k bij de allerlaagste
waterstanden geheel moest zijn ondergedompeld. Moet de deur worden vervoerd, dan wordt het
-stroomschot boven de luchtkist waterdieht gesloten, de door dat schot ingesloten driehoekige
ruimte leeggepompt en in de luchtkist zooveel water gebracht als gewenscht is om het geheel
een zekeren diepgang en de vereischte stabiliteit te geven.
Door de luchtkist heen is een horizontale koker aangebracht, die aan de zijde van de