Naast het hoofdloozingspunt van elk sluisgebied is een pompstation gebouwd, zoodat het
polderwater tijdens de bemaling in dezelfde richting blijft vloeien .als bij de natuurlijke loozing
en er aan den inwendigen toestand van den polder niets is veranderd. Het eentraalstation is
midden in het bemalen gebied gelegen, op het kruisingspunt van den grooten weg van B r ed a
naar G e e r t ru id e n b e r g met de Donge, zoodat dé aanvoer van steenkolen en andere verbruiks-
artikelen met weinig kosten kan geschieden. De electrische stroom wordt aldaar opgewekt in
den vorm van draaistroom van ruim 3000 volt spanning en aldus längs een leidingnet van luchtleidingen
en waterkabels naar de pompstations gevoerd. Hier wordt de stroom getransformeerd
tot 120 volt, de arbeidspanning
van de motoren. Deze drijven
de waterpompen door tusschen-
komst van conische tandraderen.'
Het secundaire stoomcircuit
wordt automatisch gesloten en
verbroken door de werking van
een vlotter, die met het polderwater
rijst en daalt. D e bediening
van de installatie is, in verband
hiermede beperkt tot die van
het eentraalstation, waarvan het
personeel zieh overigens van de
geregelde werking der pompstations
overtuigt en zorgt voor
de smering van de bewegende
deelen, welke ééns per week
moet geschieden. Alleen enkele
zeer groóte pompstations zijn
niet automatisch en worden door
in de buurt wonende arbeiders,
tusschen hun gewoon werk door,
in- en uitgeschakeld. Tevens
houden die personen een wakend
F ig . 50. E l e c t r i s c h e b e m a l in g v a n d e D o n g e p o l d e r s .
S i t u a t i e v a n h e t e e n t r a a l s t a t i o n .
00g op het leidingnet. De pompstations zijn niet elk afzonderlijk met het eentraalstation ver-
bonden, doch groepsgewijze op vijf daarvan uitgaande lijnen geschakeld; elk Station kan echter,
zoo noodig, afzonderlijk buiten stroom worden gesteld. Enkele pompstations zijn telephonisch
met het eentraalstation verbonden.
H E T C EN T R A A L -S T A T IO N .
Het hoofdgebouw bestaat uit eene machinekamer, inwendig groot 15.70 M. bij 11 M., waarvan
een gedeelte tot schakelruimte is afgeschoten, en een ketelhuis, groot 11.50 M. bij 15 M.;
de schoorsteen, hoög 31.20 M. boven den begane grond, Staat naast het ketelhuis. De bijge-
bouwen omvatten eene steenkolenloods, een magazijn met smederij en vier woningen met afzonderlijk
gebouwde bergplaatsen voor het bedienende -personeel, namelijk eene voor den hoofd-
machinist, eene voor den machinist en een dubbele woning voor de twee stokers. Een gedeelte
van de machinistenwoning is voor Directieverblijf ingericht. De situatie is afgebeeld in fig. 50-
A 1 de gebouwen, behalve de steenkolenloods die het reeds herhaaldelijk genoemde, in fig. 17
voorgestelde type vertoont, zijn opgetrokken uit metselwerk, met toepassing van hardsteen en
zandsteen waar de constructie en de versiering zulks medebrachten. De afdekking bestaat ten
deele uit leien- en ten deele uit pannendaken ; alleen het ketelhuis heeft eene ronde kap van
gegolfd plaatijzer op ijzeren spanten.
De gebouwen zijn niet önderheid. Een jaar voor dat met de stich ting van het centraal-
statiön werd aangevangen, is namelijk Over de geheele oppervlakte van het vrij laag gelegen
terrein eene grondverbetering toegepast ; tevens werd eene watervrije zandophooging aangebracht.
De machines en de ketels hebben afzonderlijke dieper gelegen fundeeringen, los van de muren
van het hoofdgebouw. Uit fig. 51 blijken hieromtrent enkele nadere gegevens.
Het voor de bemaling benoodigde vermögen wordt in de machinekamer opgewekt door twee
gelijke machinè-agregaten, bestaande uit eene draaistroomdynamo, met de excitatiedynämo gemon-
teerd op hare verlengde as en direct gekoppeld aan eene verticale compoundmachine voor normaal
300 slagen p e r s minuut. In verband met deze dispositie zijn de stoommachines hooger
gefundeerd dan de dynamo’s , zoodat de machinekamer volgens hare lengteas' in twee deelen
met verschillend peil is gescheiden. De noodige ruimte is vrijgelaten om tusschen de twee
machineagregaten zoo noodig een derde van gelijke capaciteit op te stellen.
Elke draaistroomgenerator levert, bij het genoemde aantal omwentelingen en bij inductieve
belatsting, eene energie van 104 K.W. bij ruim 3000 Volt spanning en 100 poolwisselingen per
secunde. De voedingdynamo’s zijn zespolige machines met trommelanker en hebben elk een vermögen
van 23 K.W. bij 110 Volt spanning. De schakeling is zoodanig, dat de generatoren elk
afzonderlijk en 00k parallel op de uitgaande lijnen van het net kunnen werken en dat elke
gelijkstroomdynamo kan dienen tot opwekking van elke draaistroomdynamo en tevens de ver-
lichting voor het hoofdgebouw, de steenkolenloods en het terrein kan leveren.
De stoommachines hebben eene slaglengte van 400 m.M., de middellijn van den hoogdruk-
cilinder bedraagt 325 m.M., die van den laagdrukeilinder 510 m.M. en die van het vliegwiel
1800 m.M. De cilinders zijn van stoommantels voorzien. De stand van de expansieschuif wordt
geregeld door een régulateur, 'systeem TOLLE; de spanning van de veer kan met het 00g op
de parallelschakeling worden gewijzigd door een electromotor, die aan het schakelbord wordt
bediend. De krukas van elke stoommachine bestaat uit één stuk SlEMENS-MARTiN-staal ; de
krukken staan onder een hoek van 18o°. De afgewerkte stoom wordt gevoerd naar een KöRTlNG’S
straalcondensor, die in verbinding Staat met gemetselde aan- en afvoerriolen, welke van de
machinekamer loopen tot in de Donge. De verbinding tusschen stoommachine en generator wordt
gevormd door eene elastische koppeling, systeem ZODEL— VoiTH.
In het ketelhuis zijn drie Lancashire-ketels opgesteld, volgens de constructie van S CH U L Z -
25