UITVOERING EN MONTAGE.
Nadat op 4 April 1894 het maken van den onderbouw der brug met de opritten voor de
toegangswegen was aanbesteed, werd met de voorbereidende werkzaamheden op het terrein
aangevangen op 8 Mei d. a. v., vervolgens met het heiwerk op 25 Mei, met de storting van
het beton op 7 Augustus en met het stellen van de eerste blokken hardsteen op 24 September
1894. De droogmaling der betonkuip voor den stroompijler ondervond eenige vertraging door water-
bezwaar, dat echter door eene klei-aanstorting rondom die kuip, gepaard met versterkte bemaling,
spoedig werd overwonnen. In den nacht van 22 op 23 December ontstond eenige'stormschade
aan de kade bij den oeverpijler; de aanvankelijk aangebrachte voorloopige voorziening werd
later vervangen door eene steenbekleeding van zuilenbasalt rondom den oeverpijler en op het
binnenbeloop der kade, ten einde den pijler voortaan tegen beschadiging door overloop dier
kade te beveiligen. Slechts gedurende körten tijd in den winter van 1894 op 1895 onderbroken,
werden de werkzaamheden voor den onderbouw der brug regelmatig vöortgezet, zoodat in laatst-
genoemd jaar het zuiderlandhoofd met de grondaanvulling en de opritten, benevens de stroom-,
oever- en landpijlers volledig werden voltooid.
Ook het noorderlandhoofd werd reeds in den zomer van 1895 geheel opgetrokken en afge-
werkt, doch nadat de opritten waren gemaakt en de grondaanvulling achter het landhoofd tot
omstreeks 3 M. beneden de vereischte hoogte was geschied, werd op 25 September eene grond-
afschuiving vöör en achter het landhoofd waargenomen, waarbij het. landhoofd 80 c.M. was
vooruit gekomen en 11 c.M. gezakt. Hoewel dadelijk werd aangevangen met het weder ontgraven
van den aangevulden grond, hield de verschuiving van het landhoofd aan en was die in den
morgen van- 26 September reeds tot 1.34 M. toegenomen, terwijl de zakking 23 c.M. bedroeg en
het voorvlak onder eene helling van 1 c.M. per M. uit den verticalen stand was .gekomen;
bovendien was het landhoofd een weinig gedraaid. De beweging bleef aanhouden tot 28 September,
toen de verschuiving in de as bedroeg 3.45 M., de zakking 1.65 M. en 3e vliegende
helling 23 c.M. per Meter, terwijl de draaiing tot 43 c.M. was toegenomen. In verband met dit
ongeval werd de aannemer bij overeenkomst van 1 November 1895 tegen eene evenredige
kortirig op de aannemingssom ontslagen van het weder aanvullen van het landhoofd, het aanbrengen
van de bekleeding aan de wederzijdsche beloopen en van de klinkerbestrating op de kruin des
dijks , alsmede van het walsen der grindbanen op de opreden. Behoudens deze werkzaamheden
werd de onderbouw der brug op 15 November voltooid opgeleverd.
Een onderzoek naar de oorzaak van het ongeval aan het noorderlandhoofd , ingesteld in het
voorjaar van 1896, bracht aan het licht dat de bovengrondlagen, onder de drukking van de
grondaanvulling achter het landhoofd , waren afgeschoven over eene gladde kleilaag, die op den
zandbodem rustte en dat de draagpalen van de fundeering boven deze zandlaag waren afgebroken.
Naar aanleiding van deze uitkomst werd besloten het landhoofd af te breken en opnieuw te
bouwen, nadat ter plaatse eene grondverbetering zou zijn aangebracht. Dienovereenkomstig werd
op 8 Juli 1896 de wederopbouw van het Noorderlandhoofd volgens bestek N°. 140, dienst
1896-— 1897 aanbesteed op eene nieuwe paalfundeering, met voorafgaande ontgraving van den
grondslag tot de zandlaag en wederaanvulling met grof rivierzand, terwijl daarbij tot grootere
zekerheid was omschreven het aanbrengen van een-berm, doorgaande wederzijds het landhoofd
tot steun der dijksbeloopen, waarin zieh mede afschuivingen hadden voorgedaan. Tevens weid
als voorzorgsmaatregel overgegaan tot het inslaan van 242 palen in den berm voor het Zuiderlandhoofd.
Deze werken kwamen in 1897 .gereed. Toen de grondaanvullingen en -ophoogingen
waren voltooid ontstond in Juni van dat jaar in het buitenbeloop van den noorderdijk bewesten
het landhoofd weder eene afschuiving, zoodat ook daar nog tot eene grondverbetering werd
besloten. Eindelijk werd in 1897 overgegaan tot het aanbrengen van steenglooiing aan den
zuideroever der rivier nabij het landhoofd, welk werk in het daaropvolgende jaar gereed kwam.
Inmiddels was reeds op 12 December 1894 het maken en stellen van den ijzeren bovenbouw
der brug aanbesteed en aangenomen door de „Société anonyme de construction La Métallurgique
te Bru sse l. Met het bouwen van den Steiger voor de noordelijke groote overspanning weid
nog in November 1895 begonnen, op 10 Juli 1896 werd met de montage aangevangen en op 7
Oetober d. a. v. kon de overspanning op hare opleggingen worden neergelaten. De Steiger werd
vervolgeiis afgebroken om het daaropvolgende jaar voor de montage van de zuidelijke grootè
overspanning dienst te doch, waarmede in Mei 1897 werd begonnen; op 28 September d. a. v.
werd ook deze overspanning op hare opleggingen neergelaten. Inmiddels waren op de uiterwaaid
de Steigers voor twee der kleine overspanningen géplaatst, met de montage waarvan in April
1897 werd begonnen; ook de overige v ijf overspanningen werden vöör het einde des jaars
gemonteerd, waartoe de twee kleine steigers telkens verplaatst werden. Op 4 November 1897
werd de laatste kleine overspanning op hare opleggingen neergelaten. A l het ijzer is pasklaar
gemaakt in de fabriek „la Sambre” bij C h a r le ro i en van daar per wagen vervoerd naar het
station D o rd r e c h t , om vervolgens in schepen van kleine afmetingen te worden overgeladen en
door den nieuwen Maasmond naar Heu sd en gebracht. Nädat in den aanvang van 1898 het
verfwerk gereed was gekomen, werden de dekken gelegd en kon in de maand Augustus van
dat jaar de beproeving van de brug plaats hebben, welke met günstig gevolg verliep. ‘) Slechts
bleef toen nog over het plaatsen van een zestal lantaarnpalen op de brug en het verharden en
beplanten der toegangswegen op de beide rivierdijken ; deze werken werden in 1899 voltooid.
In verband met de doorgraving van den Aalburgschen dijk, werd de brug op 1 Maart 1904
voor het verkeer operigesteld. De bovenbouw werd achtereenvolgens in de jaren 1902 en 1908
overgeverfd. De brug wordt voorshands niet verlieht.
De kosten van de brug hebben bedragen als volgt :
Het maken van den onderbouw met de bijbehoorende werken, volgens bestek
N°. 66, dienst 1894— 1895 . . .............. . / 209,647.59
Het maken en stellen van den ijzeren bovenbouw, volgens bestek N°. 223,
dienst 1894— 1896 ^ 409,259.58
Ontgraving van het noorderlijklandhoofd, volgensonderhandscheovereenkomst „ 3,145.—
T e transporteeren f 622,052.17
*) Een iiitvo'erig verslag van deze beproeving köint voor in de verhandelingen V a i i :®et Koninklijk Instituât
an Ingenieurs, ja a rgan g 1900— 1901 , blz. 61— 90.