
 
        
         
		bantsche  Maas  als  gevolg  der  sluiting  van  het  Schansegat,  meende  de  Inspecteurs  namelijk  te  
 kunnen  afleiden,  dat  de  uitwerking  van  den  nieuwen  Maasmond  zieh  bovenwaarts  niet  verder  
 dan  ongeveer  tot  G r a v e   zou  doen  gevoelen.  Om  de vermoedelijke  lijn  van  hoog water  te  bepalen  
 is  uitgegaan  van  de  veronderstelling,  dat  de  vloedhoogte  te  K c i z e r s v c e r   overeenkomt  met  die  
 te  W illem sd o rp   en  vervolgens  is ,  uitgaande  van  K e iz e r s v e e r ,  bovenwaarts  ecn  kromme  lijn  
 getrokken,  die  in  vorm  ongeveer  overeenkwam  met  waargenomen  lijnen  van  lioogwater  op  be-  
 staande  rivieren.  Hiernaar  zou  de  uitwerking  van  den  vloed  ergens  op  een  punt  tusschen  
 S t .-A n d r ie s   en  L i th   eindigen. 
 Doch  niet  alleen  de  waterstanden  van  de Maas  zouden  eene  belangrijke verlaging  ondergaan,  
 bij  hoog  opperwater  vermeenden  de  Inspecteurs  bovendien  eene  daling  van  0.40  à  0.50  M.  op  
 d e   Merwede  vdôr  G o r in ch em   te  kunnen  voorspellen,  waarvan  mocht  worden  verwacht, S t   zij  
 zieh  op  de  Waal  tot  boven  S t .-A n d r ie s   zou  doen  gevoelen. 
 De  Inspecteurs  wénschten  de  Heerewaardensche  overlaten  in  stand  te  houdën  tôt ontlasting  
 van  de  Waal  bij  ijsbezetting. 
 Overigens  lieten  zij  de  onderdeelen  en  de  wijze  van  uitvoering  van  het  plan  over  aan  de  
 ingénieurs,  die  het  werk  tot  stand  zouden  brengen.  Alleen  vestigden  zij  er  de  aandacht  op,  dat  
 eerst  nà  de  opening  der  nieuwe  rivier  zou  behoeven  te  worden  beslist  of  de  tak  naar  Wou-  
 dr ich em   moest  worden  afgesloten,  dan  wel  als  eene  open verbinding  zou  kunnen  blijven  bestaan,  
 evenals  de  Noord.  De  scheepvaart  ware  hiermede  geriefd  en  eene  vrij  aanzienlijke  besparing  op  
 de  kosten  der  uit  te  voeren  werken  verkregen.  Mocht  de  afsluiting  echter  noodig-  blijken,  dan  
 zou  naar  hun  gevoelen  met  één  dam  in  de  buurt  van  Heusden  en  derhaive  met  ééne  schutting  
 kunnen  worden  volstaan, 
 POGINGEN  TO T   VERBETERING  VAN  DEN  WATERSTAATSTOESTAND  
 VAN  NOORD-BRABANT. 
 Dagteekent  het  denkbeeid  der  scheiding  van  Maas  en  Waal  van  1823,  de  plannen  tot  ver-  
 betering  van  den  waterstaatstoestand  van  N o o rd -B ra b a n t   zijn  veel  ouder.  Sedert  het  ont-  
 Iastingsontwerp  van  BASTINGIUS  in  1658  het  daglicht  aanschouwde,  is  aanhoudend  het  00g  
 op  een  kanaal  van  de  streek  beoosten  de  Dieze  naar  de  Donge  gevestigd  gebleven  en  in  1809  
 deed  het  „Comité  Central  du  Waterstaat”   zelfs  een  uitgewerkt  voorstel  om  tot  de  uitvoering van  
 een  dergelijk  kanaal  te  geräken;  zooals  met  de  meeste  openbare  werken  uit  dien  tijd  bleef  het  
 00k  hier  echter  bij  de  plannen.  De  Riviercommissie  van  1821  nam  haar  toevlucht  tot  de  ver-  
 ruiming  van  den  Baardwijkschen  overlaat,  evenwel  niet  dan  nadat  het  kanaal  van  BASTINGIUS  
 aan  een  nauwgezet  onderzoek  was  onderworpen,  en  de  financieele  gevolgen  er  van  de  commissie  
 hadden  doen  terugschrikken. 
 De  overlast,  dien  N o o rd -B r a b a n t   van  het  Maaswater  ondervond,  zoomede  de  omstandig-  
 heid,  dat  door  de  ontginning  van  woeste  gronden  bovenwaarts,  het  inundatiegebied  rond  ’s H e r togenbosch  
 voortdurend  meer  uit  het  stroomgebied  van  Dommel  en  A a   werd  bezwaard,  deden  
 het  gewestelijk  bestuur  van  N o o rd -B ra b a n t   reeds  in  de  eerste  levensjaren  van  oris Koninkrijk  
 eene  commissie  in  zake  de  verbeterde  afwatering  der  Provincie  benoemen.  Aanvankelijk  scheen 
 het  werk  dezer  commissie  spoedig  vruchten  te  zullen  dragen;  want  reeds  twee  jaren  nä  haar  
 optreden,  in  1820  namelijk,  hechtte  WiLLEM  I  zijne  hooge'goedkeuring  aan  een  ontwerp  voor  
 een  afwateringskanaal  van  G ra v e   naar  het  Oude  Maasje,  doch,  zooals  reeds  op  blz.  7  werd  
 opgemerkt,  de  gevorderde  financieele  medewerking  van  vele  der  betrokken  polders  was  niet  te  
 verkrijgen  en  de  commissie  heeft  zelfs  de  vereischte  terreinopname  niet  voltooid. 
 Evenmin  kwam  een  plan  van  1829  voor  een  afwateringskanaal  van  G r a v e   naar  het  Hag-  
 oortsche  Sas  tot  uitvoering,  aanvankelijk  zbowel  omdat verschillende  polders  zieh wederom weinig  
 inschikkelijk  toonden,  als  omdat  de'  commissie  geen  doelmatige  repartitie  van  kosten  had  ge-  
 volgd.  Doch  het  voornaamste  bezwaar,  waarop  dit  kanaalplan  ten  slotte  afstuitte,  werd  in  t  leven  
 geroepen  door  de  wijzigingen  welke  onze  zuidelijke  grens  körten  tijd  later  als  gevolg  der  afscheu-  
 ring  van  B e lg ie   onderging;  doordat N o o rd -B r a b a n t   toen wederom grensgewest werd  en,  evenals  
 in  vroeger  dagen  tot  voormuur  en  bolwerk  voor  den  Staat  moest  dienen,  was  het  voorge-  
 stelde  kanaalplan  niet  meer  in  overeenstemming  met  de  eischen  van  ’s  lands  defensie. 
 Om  deze  reden  kwam  er  evenmin  iets  terecht  van  een  ontwerp  van  1837  tot  verbetering  
 der  waterlossing  van  de  Maaspolders  door  stoombemaling  op  de  Dieze. 
 OVERLATEN  VAN  BOKHOVEN  EN  VLIJMEN. 
 Intusschen  hadden  de  eigenaren  van  het  inundatiegebied  bewesten  deze  rivier  in  1833  van  
 de  Hooge  Regeering  vergunning  gekregen  om  zieh  tegen  het  zomerwater  te  wapenen  door  het  
 opwerpen  van  eene  „algemeene  omkading  onder  V lijm e n ,  E n g e le n ,  B o k h o v e n ,  W e ll  en  
 „H ed ik h u iz en .”-   Deze  omringing  kwam  in  het  volgende jaar  tot  stand,  doch  ingevolge  de  voor-  
 waarden  van  .vergunning,  werden  daarin  de  overlaten  van  B o k h o v e n   en  V lijm e n   gespaard  
 „tot  vrije  doorloöp  van  water  of  tot  vrije  doorstrooming  van  winterwater  .  ) 
 Terwijl  aldus  geen  moeite  werd  gespaard  om  den  waterlast  in  N o o rd -B r a b a n t   te  verlich-  
 ten,  werden  anderzijds  plannen  onderzocht  voor  eene  groote  militaire  inundatie  tusschen  G ra v e   
 en  G e e r t ru id e n b e r g ,  waartoe  o.  a.  de  bouw  van  eene  penantsluis  in  de  Maas  te  G ra v e  werd  
 overwogen.  Ten  einde  nu  te  onderzoeken  of  de  belangen  van  afwatering  en  militaire  inundatie  
 niet  door  eene  waterleiding  waren  te  dienen,  benoemde  de  Koning  in  1840  eene  speciale  commissie; 
   deze  ontwierp  een  Kanaal  van  G ra v e   naar  het  Oude  Maasje  bij  den mond  der Waspik-  
 sche  haven,  hetwelk  in  beide  behoeften  kon  voorzien  en  waarvan  de  kosten,  geraamd  op  nage-  
 noeg  vier  millioen  gülden,  voor  twee  derde  gedeelte  door  het  Rijk  zouden  worden  gedragen.  
 De  uitvoering  van  dit  kanaal  is  echter  wederom  afgestuit  op  de  weigering  van  eenige  belang-  
 hebbende  polders  om  voor  hun  aandeel  in  de  aanlegkosten  bij  te  dragen. 
 In  de  eerstvolgende  jaren  zijn  toen,  nadat  de  militaire  inundatie  wederom  van  het  kanaal  
 was  losgemaakt,  een  zestal  plannen  tot  verbetering  der wäterlossing van N o o r d -B r a b a n t   breed-  
 voerig  uitgewerkt  en  het  resultaat  der  vele  en  lange  onderhandelingen  tusschen  het  Rijk,  de  
 Provincie  en  de  onmiddellijk  belanghebbenden  was  eenerzijds  dat  de  Staten  in  1852  een Water-  
 schap  oprichtten  voor  een  kanaal  van  G r a v e  naar  de  Donge  en anderzijds  dat  de  Tweede  Kamer 
 ')  W .   F .  Leemans.  Sluiting  der  overlaten  in  N o o r d -B r a b a n t .   1869,  blz.  4.