
 
        
         
		het  arbeidsnet  kunnen  werken  en  dat  elke  excitatiedynamo  naar  verkiezing  een  of beide  genera-  
 toren  kan  opwekken  en  tevens  de  geheele  verlichting  van  het  centraal-station  leveren. 
 De  stoommachines  hebben  elk  een  normaal  vermögen  van  200  I.P.K.  bij  9  atmospheer  
 stoomdruk.  De  slaglengte  bedraagt  600  m.M.,  de middellijn van  den hoogdrukcylinder  340 m.M.,  
 die  van  den  laagdrukcylinder  550  m.M.  en  die  van  het  vliegwiel  3200 m.M.  bij  eene  velgbreedte  
 van  300  m.M. |  de  cylinders  zijn  van  stoommantels  voorzien.  De  stoomverdeeling  geschiedt  bij  
 den  hoogdrukcylinder  door  eene  cylindrische  schuif,  welke  wordt  gedreven  door  een  excentriek,  
 hetwelk  door  een  asregulateur  verstelbaar  is  voor  vullingen  van  o  tot  0.6.  De  laagdrukcylinder  
 heeft  eene  Tricksche  kanaalschuif.  De  condensatie  van  den  afgewerkten  stoom  geschiedt  door  
 injectiecondensatie,  met  voor  elke  machine  eene  horizontale  direct  werkende  luchtpomp.  In  de  
 machinekamer  is  een  handloopkraan  aangebracht. 
 In  het  ketelhuis  zijn  vier  Lancashire  stoomketels  met  twee  gegolfde  stookbuizen  en  omge-  
 bogen  fronten  opgesteld,  elk  met  60  M2  verwarmd  oppervlak  voor  eene  maximum  werkspanning  
 van  10  K.G.  per  c.M2.  De  ketels  hebben  geen  stoomdom,  zijn  lang  730 0  m.M.  en  breed  in  
 middellijn  2100  m.M.,  de  stookbuizen  zijn  wijd  700/800  m.M.;  het  roosteroppervlak  bedraagt 
 2.25  M2.  De  ketels  zijn  vervaardigd  van  Siemens-Martinstaal.  Voor  de  ketelvoeding  zijn  aan-  
 wezig  twee  Worthington  stoomvoedingpompen  en  eene  handpomp.  De  toevoer  van  den  stoom  
 van  de  ketels  naar  de  machines  geschiedt  door  eene  ringleiding;  de  stroom  strijkt  daarbij  door  
 stroomdrogers.  Drie  ketels  zijn  voldoende  om  de  twee  stoommachines  met  normaal  vermögen  
 te  drijven,  de  vierde  dient  tot  reserve. 
 Het  schakelbord  bevat  de  vereischte  meetinstrumenten  en  de  schakelaars  voor  de bediening  
 en  de  controle  van  de  dynamo’s ,  de  parallelschakeling,  de  verlichting  en  de  vijf naar  de  pomp-  
 stations  uitgaande  lijnen  van  het  arbeidsnet. 
 D E   POMPSTATIONS. 
 De  inrichting  der  gebouwtjes  van  de  pompstations  komt  overeen  met  die  van  de  Donge-  
 polders,  evenals  de  algemeene  dispositie  van  het  machinale  gedeelte.  De  ophang-rollenlagers van  
 de  pompas  zijn  vervangen  door  kogellagers,  volgens  eene  latere  constructie  van  de  firma  L. W.  
 B e s t e n b o s t e l   U N D   S o h n   te  Bremen.  De  toegepaste  pomptypen  leveren  een  waterverzet  van  
 resp.  1.7  M3,  4.9  M3,  10.3  M3,  21.6  M3,  45.9  M3  en  91.8  M3  per  minuut;  in  elk  station  is  
 eene  pomp  opgesteld.  De  genoemde  pomptypen  maken  resp.  592,  334,  2 5 6 ,  183,  131  en  106  
 omwentelingen  per  minuut,  de  bijbehoorende  draaistroommotoren  resp.  1440,  1440,  960,  960,  
 720  en  480;  hun  vermögen  bedraagt  resp.  2 ,   5 ,  1 1 ,  23,  46  en  n o   P.K.  A l  de  motoren  
 werken  met  eene  spanning  van  215  Volt.  Voor  de  kleine  stations  van  2  P .K .,  negen  in  getal,  
 is  de  transformator  zuinigheidshalve  weggelaten;  hiervoor  wordt  de  stroom  van  het  net  in  het  
 dichtstbijzijnde  grootere  pompstation  omgezet  en  vervolgens  längs  een  secundair  net  betrokken.  
 De  motoren  van  2  en  5  P.K.  hebben  een  kortgesloten  anker;  die  van  11  P.K.  zijn  van  een  
 automatischen  aanloopweerstand  voorzien,  terwijl  de  drie  grootste  typen,  van  elk  waarvan  
 slechts  een  motor,  resp.  voor  de  drie  boezems,  is  opgesteld,  wordt  ingeschakeld  met  behulp 
 van  een  vloeistofweerstand.  In  tegenstelling  met  de  overige  stations,  werken  deze  drie  namelijk  
 niet  automatisch,  zij  worden  door  het  personeel  van  het  centraal-station  bediend. 
 De  pompstations  Nos  1  en  2  zijn  gebouwd  op  het  binnenbeloop  van  den  Altenaschen  ban-  
 dijk  (zie  plaat  VI)  en  het  opgepompte  water  wordt  door  ijzeren  buizen  door  het  lichaam  van  
 den  dijk  heen  naar  buiten  gebracht.  Om  hierbij  alle  vrees  voor  achterloopsheid  van  de  buizen  
 te  ondervangen,  volgen  die,  even  onder  de-  oppervlakte,  het  profiel  van  den  dijk  en  monden  
 buiten  beneden  laagwater  uit,  zoodat  derhalve  eene  hevelleiding  is  gevormd,  waarvan  de  top  
 boven  de  gewone  vloedshoogte  is  gelegen.  In  dien  top  is  eene  luchtpomp  aangesloten  om  bij  
 het  begin  der  bemaling  een  vacuum  te  zuigen  en  tevens  om  de  lucht,  die zieh tijdens het water-  
 malen  aldaar  verzamelt,  aanhoudend  te  verwijderen.  De  luchtpomp  wordt  door  een  excentriek  
 op  de  as  van  de  waterpomp  bewogen  en  werkt  derhafve  steeds  met  deze.  Om nu te verhinderen  
 dat  de  luchtpomp  water  uit  de  hevelleiding  terug  zou  zuigen,  is  in  de  zuigleiding  van  de  luchtpomp  
 eene  buis  van  Torricelli  aangebracht,  die  reikt  tot  10  M.  boven  den  hoogsten  buiten-  
 waterstand,  waarbij  nog  wordt  gemalen. 
 Het  hoogspannings-arbeidsnet  bestaat  uit  vijf  lijnen,  waarvan  er  drie  gaan  resp.  naar  de  
 pompstations  Nos  1 ,  2  en  3,  een  naar  de  Nos  4 ,  5  en  8  en  de  vijfde  naar  de  Nos  10,  14 en 20.  
 De  transformator  in  station  N°.  5  reduceert  de  sterkstroom,  die  onder  eene  spanning  van  3000  
 Volt  aan  de  klemmen  van  de  transformatoren  wordt  aangevoerd,  tevens  voor  de  stations  Nos  6  
 en  7  tot  de  werkspanning  van  2 1 5   Vo lt;  een  secundair  leidingnet  voert  de  electrisehe  stroom  
 dan  onder  deze  spanning  naar  de  twee  genoemde  stations.  Evenzoo  worden  de  pompstations  
 Nos  15>  18,  19,  21,  22  en  23  door  een  secundair  leidingnet,  uitgaande  van  pompstation 
 N  .  20,  van  draaistroom  van  215  Volt  spanning  voorzien.  De  dikte  van de  koperdraden is overal  
 naar  de  maximum  stroomsterkte  geregeld,  met  een  minimum  doorsnede  vau  10  m.M?.  Het  
 centraalstation,  de  pompstations  en  de  ijzeren  kokerpalen  zijn  van  verstelbare  horenbliksem-  
 afleiders  voorzien;  bovendien  is  aan  elken  houten  paal  een  bliksemafleider van eenvoudige inrichting  
 aangebracht.  Overigens  is  de  algemeene  inrichting  van het leidingnet als bij de Dongepolders. 
 De  pompstations  Nos  1 ,  5 ,  10,  13  en  20  zijn  telephonisch met het centraalstation verbonden. 
 DE  UITVOERING  DER  WERKEN. 
 De  terreinen  voor  het  centraalstation  en  de  pompstations  zijn  in  de  jaren  1901  en  1902  
 ondershands  aangekocht.  Voor  den  aanleg  van  het  leidingnet  is  gebruik gemaakt  van  de wet van  
 10  November  1900,  Staatsblad  N°.  176. 
 In  het  voorjaar  van  1902  werd  met  den  bouw  van  het.  centraalstation  aangevangen,  in  het  
 najaar  met  de  pompstations  en  met  de  plaatsing  van  de  palen  van  het  leidingnet;  in  de  eerste  
 helft  van  1903  had  de  montage  van  het  mechanische  en  het  electrisehe  gedeelte  plaats,  zoodat  
 het  proefbedrijf  van  drie  achtereenvolgende  maanden  op  15  Juni  1903  kon  beginnen  en  na ver-  
 kregen  günstige  uitkomsten  op  14  September  d.a.v.  worden  beeindigd.  De  installatie  werd  vervolgens  
 voor  de  opening  van  den  Maasmond  slechts  te  werk  gesteld,  voor  zoover  zulks  tot  
 onderhoud  en  onderzoek  der  werktuigen  noodig  was.  In  den  winter  van  1902  op  1903  werd aan