
 
        
         
		bed  tegenover  H eusden   wijst  de  afstand  der  rivierdijken,  gemeten  van  teen  tot  teen,  ter  
 plaatse  van  de  brug  nog  iets  meer  aan  dan  de  normale  maat  van  500  M.  De  totale  lengte  
 der  brug  tusschen  de  opleggingen  op  de  landhoofden  bedraagt  537-5^  M.,  de  breedte  tusschen  
 de  leuningen  6.50  M.  en  de  vrije  hoogte  op  de  groote  overspanningen  4.90  M.  Het  dek  ligt  in  
 de  lengteas  der  brug op .11  M. +  N.A.P.,  het maaiveld  ter  plaatse gemiddeld  op  1.12  M.  -j- N.A.P.,  
 terwiji  de  dijkskruinen  een  peil  van  7  M.  a  7.50 M.  +  N.A.P.  aanwijzen.  Het algemeene aanzicht  
 van  de  brug  is  voorgesteld  in  fig.  23. 
 De  onderbouw  bestaat  uit  twee  landhoofden,  één  stroompijler,  één  oeverpijler  en  zes  land-  
 pijlers,  alie  haaks  op  de  as  der  brug  gelegen.  Het  zuidelijk  landhoofd  en  de  Oeverpijler  zijn  
 zoo  ver  van  het  zomerbed  verwijderd,  dat  de jaagpaden  ongehinderd  längs  de  oevers  doorloopen.  
 Het. zuiderlandhoofd,  de  stroompijler  en  de  oeverpijler  zijn  gefundeerd  op  cementbeton,  gedragen  
 door  palen;  de  betonkoffers  van  de  pijlers  zijn  binnen  damwanden  besloten.  De  landpijlers  en  
 het  noorderlandhoofd  rusten  op  houten  paalfundeeringen. 
 De  betonkoffer  van  het  zuiderlandhoofd  is  lang  22  M.,  breed  7.81  M.  en  hoog  2.25  M.;  
 de  palen  zijn  lang  10.65  M.  en  reiken  met  de  punt  tot  10.40  M.-r-N.A.P.  Het  landhoofd  is  
 opgetrokken  uit  baksteen,  aan  de  dagzijde  tot  het  peil  van  4.80  M.  -¡- N.A.P.  volledig. en  daar-  
 boven  ten  deele  met  hardsteen  bekleed;  de  muurvlakken  vertoonen  in  den  dag  eene  flauwe  
 helling,  de  vleugels  zijn  afgerond.  Het  lichaam  van  het  landhoofd  ligt  met  het  bovenvlak  op  
 8.60  M.  +  N .A.P.,  daarboven  reikt  eene  keermuur  tot  de  hoogte  van  het  brugplein. 
 De  betonkoffer  van  den  stroompijler  is  lang  23.50  M.,  breed  10.50  M.  en  dik  3.67  M .;  
 de  draagpalen,  lang  7 .50   M.,  reiken  tot  13  M.  -i-  N .A .P .;  de  bovenkant  der  betonfundeering  
 ligt  op  2.33  M. —7-  N.A.P.,  die  van  het  metselwerk  op  8.70  M.  -j-  N.A.P.  Voor  den  oeverpijler  
 zijn  de  genoemde  maten  respeetievelijk  20.30  M.,  8  M.,  3.58  M.,  8.70  M.,  ro.Jo M .E l  N.A.P., 
 1.25  M.  -j-  N.A.P.  en  8.66  +  N.A.P.  De  bovenkant  van  den  houten  vloer  ligt  bij  de  landpijlers  
 op  het  peil  van  N.A.P.,  die  van  het  metselwerk  op  4.86  M.  -J-  N.A.P.  De  heipalen  reiken  met  
 de  punt  van  9.00  M.  tot  10.50  M.  -r- N.A.P.  zooals  in  fig.  23  is  aangeduid,  de  kespen  en  de  
 schuifhouten  zijn  van  eikenhout.  A l  de  pijlers  zijn  aan  de  oost-  of  bovenzijde  ijsbrekend  van  
 vorm  en  aan  de  westzijde  half-cirkelvormig  afgerond;  zij  zijn,  met  uitzondering  van  den  stroompijler, 
   opgetrokken  uit  metselwerk  met  eene  gedeeltelijke  bekleeding  van  hardsteen;  de  stroompijler  
 bestaat  tot  4.45  M.  -J- N.A.P.  uit  cementbeton,  besloten in een mantel van hardsteen en boven  
 genoemd  peil  uit  baksteen,  met  eene  gedeeltelijke  bekleeding  van  hardsteen.  Boven  het  peil  van  
 4.80  M.  -}- N.A.P.  is  in  den  stroompijler  en  in  den  oeverpijler  een  spaarwelf  aangebracht. 
 Voor  de  houten  paalfundeering  van  het  noorderlandhoofd  is  vooraf  eene  grondverbetering  
 met  grof  rivierzand  tot  de  diepte  van  3  M.  -f-  N.A.P.  aangebracht,  ter  lengte  en  breedte  van  
 respeetievelijk  30  M.  en  24  M.  en  met  beloopen  van  i'/2  °P  1-  De  heipalen  zijn  10  M.  lang  en  
 reiken  met  de  punt  tot  10  M.  N .A .P .;  de  vloer  is  van  dennenhout,  de  kespen  en  de  schuifhouten  
 zijn  van  eikenhout.  Het  metselwerk  van  het  landhoofd  is  in  aanleg  13-46  M.  lang,  
 13.58  M.  breed,  en  omsluit,  aan  de  vier  zijden  opgaande,  eene  ruimte  van  8.95  M.,  lengte  en  
 9.70  M.  breedte,  welke  met  beton  is  gevuld.  De  onderkant  van  het  metselwerk  ligt  op  N.A.P.,  
 die  van  het  beton  op  0.49  M.  -j-  N.A.P.;  de  bovenkant  van het beton  en  de  zij muren  is  afgedekt  
 met  eene  naar  de  dijkzijde  toe  hellende  rollaag,  liggende  met  den  bovenkant  op  8.99  M.  tot 
 9.65  M.  -j-  N.A.P.  De  bovenkant  der  frontmuur  ligt  op  11  M.  -j-  N.A.P.,  die  van  de  draag-  
 steenen  op  4.85  M.  |p  N.A.P. 
 A l  het  metselwerk  van  de  brug  bestaat  in  de  dagvlakken  der  muren,  in  de  rollagen  ter  
 afdekking  en  onder  de  draagsteenen  uit  vlakke  klinkers,  overigens  uit  hardgrauw,  alles  in  
 cementspecie.  Het  beton,  van  de  landhoofden  en  van  den  oeverpijler  is  in  den  droge  gestört,  
 dat  van  den  stroompijler  beneden  2.33  M.  —  N.A.P.  in  den  natte,  met  behulp  van  kokeis,  in  
 twee  lagen  van  ruim  1.80  M.  dikte  elk. 
 In  den  berm  vöör  het  zuiderlandhoofd  zijn  tot  steun  242  palen  lang  10  M.  geheid.  Rondom  
 den  stroompijler  iS  eene  bodembezinking  aangebracht,  liggende'.met  den  bovenkant  der  zware  
 'steenbestorting  op  2.33-M.  -h  N .A .P .;  de  oevers  der  rivier  zijn  nabij  de  brug voorzien  van  eene •  
 kapglooiing  uit  zuilenbazalt;  de  dijkstaluds  bij  de  landhoofden  en  de  uiterwaardskade  bij  den  
 oeverpijler  zijn  eveneens  met  steen  bekleed. 
 De  negen  vaste  overspanningen,  welke  den  bovenbouw  van  de  brug  vdrmen,  bestaan  elk  
 uit  twee  vakwerkhoofdliggers,  verbonden  door  dwarsdragers,  waarop  de  dekken  door  tüsschen-  
 komst  van  langsliggers  rüsten.  De  verdeeling  der  langsliggers,  acht  in  getal,  is  zoodanig,  dät  
 zoowel  aan  de  westzijde  van  de  as  als  in  het  midden  der  brug  eene  trambaan  voor  smal  spoor  
 kan  worden  gelegd  en  in  het  midden  der  brug  eene  trambaan  voor  normaal  spoor. 
 Bij  de  berekening  van  de  hoofdliggers  is  uitgegaan  van  de  onderstelling  dat  zieh  op  het  
 bewesten  der  brugas  te  leggen  spoor  een  tram  beweegt,  bestaande  uit  twee  locomotieven  van  
 10  ton  dienstgewicht  elk ,  gevolgd  door  een  last  van  IOO  ton  en  dat  het  vrijblijvende  deel  van  
 het  bruggedek  gelijktijdig  door  gewoon  verkeer  met  400  K.G.  per  M2  is  belast.  De  oostelijke  
 hoofdligger,  welke  aldus  minder  zwaar  zou  zijn  belast dan de westelijke, is gelijkvormig aan dezen  
 genomen.  Bij  de  berekening  van  de  dwars-  en  de  langsdragers  is  bovendien  rekening  gehouden  
 met  de  mogelijkheid  dat  een  locomotief  van  14  ton  dienstgewicht  op  het  spoor  bewesten  de  
 brugas  in  dienst  wordt  gesteld.  Met  deze  aannamen  kan  een- locomotief van  30  ton,  gevolgd door  
 een  last  van  90  ton  het  midden  van  de  brug  houden,  evenwel  zonder  dat  er  gelijktijdig  eene  
 noemenswaardige  belasting  door  gewoon  verkeer  op  de  brug  kan  worden  toegelaten.  Voor  
 den  winddruk  is  gerekend  op  150  K.G.  per  M2  bij  belaste  en  op  250  K.G.  bij  onbelaste  brug. 
 De  hoofdliggers  van  de  groote  overspanningen  zijn  geconstrueerd  volgens  een  vakwerk-  
 stelsel  van  de  2de  orde;  alleen  in  het  middenveld  zijn,  ter  wille  van  de  symetrie,  contradiagonalen  
 aangebracht.  De  bovenrand  is  paraboolvormig  gebogen,  de  onderrand  is  recht,  de  eind-  
 stijlen  zijn  schuin.  De  pijl  van  de  parabool  is  7  M.,  de  theoretische  hoogte  van  den  ligger  
 14.65  M.,  de  knooppuntsafstand  5  M.  en  de  afstand  der  hoofdliggers  hart  op  hart  7-45  M.;  
 het  aantal  velden  bedraagt  22.  De  bakvormige  randen  worden  gevormd  door  twee  verticale  
 wanden,  welke  door  hoekijzers  aan  een  horizontalen  wand  zijn  verbonden;  de  verticale  wanden  
 bestaan  elk  uit  twee  platen,  de  horizontale  wand  bestaat  uit  een  tot  zes  platen.  De  verticale  
 tusschenstijlen  zijn  elk  .samengesteld  uit  vier  hoekijzers.  De  schoren  bestaan  uit  vlakke  platen,  
 welke  in  de  middenvelden  door  j j   en  |_  ijzers  zijn  verstijfd.  De  tusschenstijlen  en  de  schoren  
 zijn,  behalve  in  de  eindvelden,  zonder  tusschenkomst  van  hoekplaten  aan  de  randen  bevestigd.