van ruim 4 M. -f- A.P. Zij dienen tot gedeeltelijke berging der specie voortkomende uit het
graven der . nieuwe rivier en verkrijgen daarom eene groote kruinsbreedte, die zeker meer dan
8 Meter zal bed ragen.
De kruin van de wederzijdsche dijken- kan derhalve tot weg ingericht worden.
Niet onbelangrijk is het na te gaan, welke veranderingen de waterstand aan den mond
van het Oude Maasje nabij de vereeniging met de Donge zal ondergaan, tengevolge van het
doörleiden van het Maaswater. De afwatering eener uitgestrekte landstreek is daarbij betrokken,
benevens de veiligheid der dijken en kaden längs den Amer.
Hetgeen de ondervinding leert op andere benedenrivieren die, onder den invloed der
getijen (eb en vloed) staande, gewoonlijk tijrivieren worden genoemd, moet hierbij den weg
wijzen, omdat de golfbeweging van het tij eene kracht aan de strooming van het water geeft,
die eene zelfstandige berekening moeielijk maakt.
Meer bijzonder kan men den nieuw te scheppen toestand met de Nieuwe Maas vergelijken,
die, zooals bekend is, het water van den Neder Rijn en Lek naar zee brengt.
Men mag daarbij aannemen, dat de zeemond der nieuwe rivier te M o e rd ijk is , omdat op
dat punt de eb- en vloedstanden niet noemenswaardig verschillen met de zeestanden, en er
dient dan bij de vergelijking te worden opgemerkt, dat het verschil tusschen eb en vloed te
Mo e rd ijk girooter is dan aan den H o e k v an H o llan d , dat men dus eene grootere uitschurende
kracht ter beschikking heeft.
‘ Verder voert de Maas bij den gemiddelden jaarlijkschen stand (7.65 M. boven A.P. te
Gennep) niet meer dan 200 kub. Meter water per secunde af, dat ongeveer 10 millioen kub.
Meter voor een gewoon tij uitmaakt. De Neder-Rijn voert bij den gemiddelden zomerstand meer
dan de dubbcle hoeveelheid af, daar volgens de laatste waarnemingen te V la a rd in g e n , ge-
durende- de eb 23 millioen kub. Meter rivierwater (dus het vloedwater niet gerekend) naar zee
stroomcn. De afstanden van V la a rd in g e n tot den H o e k v an H o lla n d is ongeveer even groot
als die van K e iz e r s v e e r tot M o e rd ijk en kan dus eerstgenoemde plaats vergeleken worden
met den te verwachten toestand aan het Keizersveer.
Men vindt vooreerst,. de waterstanden op den Neder-Rijn en Nieuwe Maas vcrgelijkcnde,
dat de ebbestanden te V la a rd in g e n veel minder beheerscht worden door den stand der boven-
rivier dan door de standen der zee.
Gelijktijdig met den middelbaren zomerstand te A rn h em treft men te V la a rd in g e n soms
ebbestanden aan, die hooger zijn dan wanneer de rivier te A rn h em twee Meter boven den
gemiddelden stand is.
Alleen bij zeer grooten toevoer der bovenrivier is een belangrijk verschil merkbaar tusschen
de ebbestanden te V la a rd in g e n en aan den H o ek v an H ollan d.
Het gewone of gemiddelde verschil bedraagt slechts 0.30 Meter en het is opvallend, dat,
over het geheele jaar gerekend, 00k het gemiddelde verschil tusschen de ebbestanden te K e i-
z e f s v e e r en te M o e rd ijk thans 0.27 M. bedraagt.
Bij den zeer geringen afvoer van het rivierwater tusschen K e iz e r s v e e r en M o e rd ijk is
dat verschil blijkbaar een gevolg van den ongunstiger toestand van den Amer, die, wel bekend,
bij de eb niet meer bevaarbaar is.
Wordt aän den Amer een behoorlijk diep bed gegeven, regelmatig naar zee verbreedende,
en wordt daardoor, behalve het opgestuwde vloedwater eene rivier geleid die gemiddeld 200
•kub. Meter per secunde geeft, dan zijn er geen redenen denkbaar, waarom een groöter verhäng
tusschen K e iz e r s v e e r en M o e rd ijk zou ontstaan dan nu tusschen V la a rd in g e n en den H o e k
v an H o llan d.
Men mag dus . met grond verwachten, dat de waterstand aan het Keizersveer niet, of ten
minste niet noemenswaardig zal rijzen.
Daar zijn hooge waterstanden te wachten evenals te V la a rd in g e n , maar men moet niet
uit het 00g verliezen, dat 00k onder de tegenwoordige omstandigheden, hooge waterstanden
aan het Keizersveer niet zeldzaam zijn, en zieh met name bij elke belangrijke werking van den
Baardwijkschen Overlaat voordoen.
Zoo teekende de peilschaal te K e iz e r s v e e r , bij eb, van 11 tot 19 Februari 1871 van
0.62 M. tot 1.29 M. boven A .P ., met een minimum verhäng van daar tot M o e rd ijk van 1.84M.
Van 10 tot 25 Maart 1876 was de eb te K e iz e r s v e e r gemiddeld 1.52 M. boven A .P. met
1.97 M. als maximum. Het gemiddeld verhäng met M o e rd ijk bedroeg toen bij eb 1.61 M. Ook
van 9 tot 14 Januari 1879 was de gemiddelde hoogte van de eb te K e iz e r s v e e r 0.77 M. boven
A.P. Het bezwaar der werking van den Baardwijkschen Overlaat voor de Langstraatsche buiten-
polders is wel bekend.
Stelt men zieh, in plaats van het smalle en meestal ondiepe Oude Maasje en de nagenoeg
verdroogde Amer eene nieuwe rivier voor met voldoend afvoerend vermögen, zoo is het duidelijk,
dat de evengenoemde groote verhangen niet meer te verwachten zijn, en ook in dit opzicht
verbetering wordt aangebracht.
De uitwerking van stormvloeden, die steedS van körten duur zijn, blijft dezelfde als tegen-
woordig, doch wordt door de nieuwe dijken ter wederzijde der nieuwe rivier beperkt.
In verband met het geven van dezen nieuwen mond aän de Maas, moeten te zijner tijd
nog drie belangrijke aangelegenheden in overleg met Gedeputeerde Staten van N o o rd -B ra b an t
worden geregeld, namelijk, het irrigeeren der buitenpolders, de scheepvaart-gemeenschap der
Langstraatsche dorpen met de nieuwe rivier, en de middelen om de gemeenschap tusschen de
wederzijds gelegen landstreken te onderhouden.
Voor het eerste zijn inlaatsluizen ontworpen, waarvan plaats en afmetingen later vast te
•stellen zijn.
Voor de scheepvaartgemeenschap kunnen sommige der aanwezige havens opengehouden
worden door het daar längs omleggen van den rivierdijk, of wel kunnen in den dijk schut-
sluizen worden daargesteld, naarmate de verschillende belangen dit vorderen. Ook hieromtrent
is het raadzaam eene regeling te treffen, wanneer eenmaal de uitvoering van het werk vaststaat
omdat daarvoor onderling overleg en dus veel tijd gevorderd wordt.
Voor de gemeenschap over de nieuwe rivier worden ten behoeve der wederzijdsche land-
streken de noodige pontveren gemaakt op nader te bepalen plaatsen, terwijl de landen van
Heusden en Altena tevens eene vaste verbinding met den Bommelerwaard en alzoo met den
spoorweg verkrijgen, die ten allen tijde bruikbaar, den toestand van-afzondering opheft, waarin
zij bijna elken winter verkeeren.