
 
        
         
		„schollen  bij  ijsgang  op  dezen  overlaat  dermate  kunnen  opstapelen,  dat  die  bijna  geheel  wer-  
 „keloos  wordt,  voorzeker  een  groot  gebrek  in  tijden  van  nood,  wanneer  ieder  hulpmiddel  als  
 „afgebeden  zou  worden.” 
 Ter  verbetering  stelt  hij  voor  de  Maasdijken  beneden  den  overlaat  eenigszins  te  verleggeh,  
 in  dien  zin  dat  hunne  strekking  beter  met  de  stroomrichting  van  het  door  den  overlaat  aange-  
 voerde  water  en  ijs  zoude  strooken. 
 V a n   R e c h t e r e n   z o u   de  bevaarbaarheid  van  de  Maas  boven  H e d ik h u iz e n   willen  verze-  
 keren  do or. versmalling  van  het  rivierbed  en  vermeerdering  van  de  uitschurende  werking  van  
 den  stroom.  Ook  wäre  z.  i.  eventueel  door  een  scheepvaartkanaal  van  de  Zuid-Willems-  
 vaart  naar  het  afgesloten  Maasvak  Heleind-—W o u d r ich em   in  de  belangen  der  schipperij  
 te  voorzien. 
 De  eenige  aanteekening,  die  V a n   D E R   W l jC K   bij  de  plannen  van  K R A Y E N H O F F   maakt  is  
 de  vraag  of  het  wel  noodig  is  zieh  beneden G a n s o y  en  aan  de  kronkelingen  van  het  Öüde Maasje  
 te  binden  en  of  het  niet  beter  wäre  eenige  dier  bochten  tot  eene  meer  regelmatige  richting  te  
 vervormen. 
 In  de  werken  over  den  nieuwen  Maasmond  geraakt  de  Graaf  VAN  RECHTEREN  wel  het  
 meest  in  vuur,  wanneer  hij  zijne  verhandeling  eindigt  met  de  ontboezeming  dat,  wil  men  een  
 aanzienlijk  deel  van  ons  Vaderland  redden  uit  den  betreurenswaardigen  toestand,  waarin  het  
 zieh  bevindt,  de  mindere  bezwaren  over  het  hoofd  moeten  worden  gezien  om  het  groote  doel  
 te  bereiken;  kleinere  bijzondere  wenschen  en  voordeelen  behooren  plaats  te  maken  voor  het  
 algemeen  belang;  de  openbare  meening,  die  zieh  wel  eens  bepaalt  bij  de  bestrijding van hetgeen  
 zij  schadelijk  houdt,  ook  hare  goedkeuring  van  hetgeen  volgens  haar  oordeel  nuttig  is,  moet  
 kenbaar  maken;  alle  tegenstreving  tegen  wezenlijk  doelmatige maatregelen  ter  zij de moet worden  
 gezet,  en  de  gülden  spreuk  „eendragt  maakt  magt”   met  welke  ons  Vaderland  is ontstaan,  heeft  
 gebloeid  en  is  herrezen,  ook  hier  voor  oogen  dient  te  worden  gehouden. 
 RAPPORTEN  DER  INSPECTEURS  VAN  DEN  WATERSTAAT. 
 De  Inspecteurs  van  den  Waterstaat  F E R R A N D   en  V a n   D E R   K u n   gaven  in  hun  rapport van  
 1850,  hetwelk  de  zegenrijke  periode  der  systematische  normaliseering  onzer groote  rivieren  heeft  
 geopend,  te  kennen,  dat  elke  rivier  onder  alle  omstandigheden  haar  eigen  water  en  ijs  tot  in  
 zee  moet  afvoeren.  Blijvende  echter  binnen de  financieele grenzen,  welke de  uitvoering der voor  te  
 dragen  werken  beheerschten,  bepaalde  zieh  hun  voorstel  in  zake  de  scheiding van Maas  en Waal  
 tot  de  afsluiting  van  het  kanaal  van  St.-Andries.  Het  watervrij  afscheiden der beide  rivieren  zou,  
 naar  hun  oordeel,  later  op  eenmaal  of  trapsgewijze  kunnen  geschieden,  naar  gelang  de  rivier-  
 kundigen  alsdan  raadzaam  zouden  achten.  In  geen  geval  zou  echter  tot  eene  watervrije  sluiting  
 der  Heerewaardensche  Overlaten  mögen  worden  overgegaan,  alvorens  de  Beneden  Waal  en  de  
 ontworpen  Nieuwe  Merwede  door  de  uit  te  voeren  normaliseeringswerken  in  Staat  zouden  zijn  
 gesteld  om  zonder  nadeel  voor  de  wederzijdsche  bedijkingen  al  het  Waalwater  af  te  voeren.  
 Na  het  verschijnen  van  dat  rapport  is  aan  de  normaliseering  onzer  groote  rivieren,  benevens  
 aan  de  geleidelijke  vorming  der  Nieuwe  Merwede,  krachtdadig  de  hand  geslagen  en,  naarmate 
 de  werken  vorderden,  traden  de  verbeteringen  voor  den  afvoer  van  hoog  water  en  ijs,  zöomede  
 voor  de  scheepvaart,  allerwege  duidelijk  aan  ’t  licht. 
 Ingevolge  de  wet  van  9  September  1853,  Staatsblad  N°.  99.,  werd  bov.endien  de  sluiting  
 van  het  kanaal  van  St.-Andries  ondernomen  en  in  1856  voltööid.  De  günstige  invloed  dier  
 sluiting  op  de  geregelde  afstrooming  van  de  Beneden-Waal  deed  zieh  al  spoedig  gevoelen  en  de  
 zoo  gevi ■eesde  belangrijke  verhooging  van  de  Waal  te  S t .-A n d r ie s   bleek  bij  gewone  zomer-  
 standen  slechts  0.20  à  0.30  M.  te  bedragen  en  bij  buitengewoon  hoog  zomerwater  vermoedelijk  
 niet  meer  dan  0.50  M .1)  De  scheepvaart  op  de  Brabantsche  Maas  heeft  bij  kleine  afvoeren  
 hinder  van  den  verlaagden  waterspiegel  ondervonden,  maar  door  de  sedert  uitgevoerde  normaliseeringswerken  
 kon  däaraan  reeds  grootendeels  tegemoet worden  gekomen,  ter wij 1  de  aangelegen  
 rivierdistricten  intusschen  veel  voordeel  van  den  verlaagden  waterspiegel  hebben  getrokken. 
 Toen  de  overstroomingen  in  den  winter  van  1860  op  1861  het  beroemde  rapport  der  
 Inspecteurs  van  den  Waterstaat  V A N   D ER   K U N ,   F lJN JE   en  CO N R A D ,  uitlokten,  werden  daarin  
 o.  m..  omvangrijke  beschouwingen  aan  het  voorstel  van  K R A IJ E N H O F F   gewijd  en  het  resultaat  
 dier  Studie  was,  dat  de  Inspecteurs  den  tijd  gekomen  achtten  om  aan  de  uitvoering  van  dat  
 plan  de  hand  te  slaan.  „Mögt  de  financieele  toestand  van  het  Rijk  in  1850  gebieden”   —   zoo  
 luidt  hunne  meening —   ¿om  slechts  met  spaarzame  hand  aan  de  rivierverbeteringen  te  arbeiden,  
 „die  reden  bestaat  thans  in  veel  mindere  mate , - nu  de  bronnen  der  schatkist  zooveel  ruimer  
 „vloeien  dan  te  voren ;  en  waar.  zulk  een  belangrijk  deel  van  het  R ijk ,  naar  onze  overtuiging,  
 „in  beteren  toestand  kan  worden  gebragt,  en  aan  altijd  dreigende  gevaren  onttrokken,  mag het  
 „redmiddel  niet  achterblijven,  als  het  voor  de  hand  ligt,  zooals  w ij,  en  velen  met ons,  rneenen  
 „dat  hier  het  geval  is” .  En  de  Inspecteurs  besluiten  hun  rapport  met  den  uitroep :  „Met  volle  
 „vertrouwen  raden  wij  dan  ook  de  uitvoering  van  dit  werk  aan,  overtuigd  als  wij  zijn,  dat  de  
 „veranderingen  sinds  1421  in  den  Biesbosch  vqörgevallen,  meer  en  meer  de  onvermijdelijke  
 „noodzakelijkheid  doen  ontstaan,  aan  de  Maas  hären  ouden  loop  terug  te  geven” . 
 Aan  de  beschouwingen  der  Inspecteurs  zij  het  volgende  öntleend.  Door de verlegging  harer  
 uitmonding  zal  de  Maas  beneden  B o k h o v en   eene  verkorting  van  24  K.M.  ondergaan,  welke  
 zeer  belangrijk  is  te  noemen  omdat  de  afstand  van B o k h o v en   längs W o u d r ich em   en d e  Nieuwe  
 Merwede  tot  aan  de  Deeneplaat  slechts  45  K.M.  bedraagt.  Van  hoeveel  invloed  die  verkorting  
 op  het  verhäng  der  rivier  zal  zijn,  is moeilijk  vooraf met juistheid  te  bepalen.'Uitgaande  evenwel  
 van  een  ebbestand  van  0.45  M.  -r- A.P.  te  K e iz e r s v e e r   -—  volgens  de  wäarnemingen  van  Mei  
 1850  —   komen  de  Inspecteurs  door  berekening  tot  een  toekomstigen  middelbaren  ebbestand  
 van  0.70  M.  -f- A.P.  te  B o k h o v en .  Meer  bovenwaarts  was  die  berekening  wegens  gemis  van  
 de  noodige  gegevens  niet  uitvoerbaar,  zoodat,  bij  wijze  van  benadering,  tusschen  het  peil  van  
 0.70  M.  -f- A.P.  te  B o k h o v en   en  den  heerschenden  middelbaren  rivierstand  te G r a v e   eenvoudig  
 eene  flauw  gebogen  lijn  werd  getrokken,  welke  als  de  vermoedelijke  toekomstige  verhanglijn  
 van  de  Maas  werd  beschouwd.  Uit  de  waargenomen  verlaging  van  den  waterspiegel  der  Bra- 
 J)  V e r s la g   cler  Commissie  tot  onderzoek  over  den  verboogden  waterspiegel  op  de  rivieren  de  W a a l   en  
 Merwede  ingesteld  bij  Koninklijk  Besluit  van  29  October  1856  N °.  7 1 .  Anno  1858  blz.  17  en  45.