
 
        
         
		Februarij  1542  (Plac.  v.  Viaanderen,  D.  I ,   bl.  507,  aangehaald  bij  g r o e b e  ,  
 bl.  123),  en moest  zijn van 10 penn,  zilvers en van  14  eng.  30  azen.  Zij  zouden  
 gangbaar wezen  tot y  1.  ln  de JPlac. v.  Viaanderen, D. I II , bl.  560 wordt  
 de  gehalte  van  dit  geldstuk  bepaald  op  9  penn.  23  gr. 
 Voor  Gelderland  is  de  zilveren  Carolusgulden  het  eerst  geslagen  tusschen  29  
 Maart  1546  en  14  Julij  1552  (zie Bijlage  FF),  en wel  ten  getale van  3,133  
 stuks.  Er  gingen  er  10fs|  in  een  mark  Trociisch.  —  Tusschen  6 Augustus  
 1552  en  6  Augustus  1558  zijn  en van  deze muntsoort  nog  27,569  stuks  geslagen  
 (zie Bijlage GG) ;  aan welke  laatste  munting de Numismatici onzer  dagen  
 het waarschijnlijk  te  danken  hebben,  dat  er  nog  een  tweetal  (meerdere  zijn  ons  
 nimmer  voorgekomen)  overgebleven  is;  de  eene  berust  in  het  Kabinet  van  den  
 Heer  S t r i c k e r   te  ’s Gravenhage,  de  andere  in  dat  van  den  Baron m i c h i e l s   
 v a n   v e k d t j t n e n   te Maastricht.  Weegt  22,6  w.  en  is  van  Z5. 
 De waarde was  steeds  stijgende,  even  als wij  bij  andere  muntsoorten  hebben  
 opgemerkt.  Die  waarde  was  namelijk  tijdens  de  eerste  vervaardiging : 
 In  Zuid-Nederland. 
 1542  .  . •  / I 1581  :  .  .  ..  /1 .1 3 
 1552  . .  »1.1 1611  .  ;  . »1.14J 
 1559  .  . »1.2 In Noord-Nederland. 
 1573  .  . .  »1.6 1586  .  .  .  . »1.13 
 1575  .  . »1.8 f l.14 
 1594  .  : 
 15761 .  »1.5 11.13 
 1577  .  . »1.8 1603  .  .  .  . »1.14 
 1579b .  »1.10 .1606  .  .  . »1.15 
 Voorts  op  dien  prijs  gebleven. 
 Het  is  echter  bekend,  dat  men  in  ons  vaderland  in  rekeningen  steeds  den  
 Carolusgulden  o p /1   bleef berekenen;  iets wat  nog in  den  aanvang  dezer  eeuw  
 plaats  had. 
 Onder-N°  12  en  13  deelen  wij  twee verschillende kóperen munten van Karel  
 mede,  die  buiten  alle  kijf,  uit  hoofde  van het op  dezelve voorkomende Geldersche  
 kruis,  Geldersche munten,  en wel dusgenaamde>/smartepenningen,»  stuk-  
 ken  van  2  myten Vlaamsch,  volgens  de Brabandsche  berekening  van  3  myteri, 
 waren.  De myt was  &  of Ä  van  een  stuiver,  doch werd, wegens deszelfs  geringe  
 waarde,  doorgaans  alleen  in  veelvouden  geslagen.  Er  zijn  er  die meenen,  
 dat  de  naam  van  miette,  een  broodkruimel,  komt;  anderen  zeggen  van  eene  
 kaamijt;  beide  trouwens  zèer kleine  voorwerpen;  k im a a n   spreekt  van mimtia,  
 Wij  vinden van deze stukken melding gemaakt in  de Muntordonnantie van  2  Ja-  
 nuarij  1516,  waarvan  g e o e b e   spreekt  in  zijn  aangehaald  werk,  bl.  12. 
 De  vz.  van  N"  12  bevat  ’sKeizers  gekroond  hoofd,  naar  de  regterzijde  ge-  
 keerd.  Omschrift : CAROLVS • D • G • ROM • IM • HISP • R » 
 De  kz.  heeft  alleen  een  naar  de linkerzijde gekeerden  staanden  leenw  in  een  
 versierden  rand. 
 De  N"  13;  in  het  laatste  jaar  van  Karel’s  regering  over  Gelderland  en  van  
 zijnen afstand geslagen, bevat op de vz.  een hoofd met veel oudere trekken dan op  
 de vorige munt, en met  eene muts, waaröp eene kroon, op dat hoofd.  Omschrift :  
 CA • D • G • V • IMP • HISP • REX  
 Achter deze woorden,  in  oude  cijfers,  het jaartal  55,  d.  i.  1555,  en, gelijk wij  
 boven  reeds  vermeldden,  het  Geldersche  kruis. 
 De Geldersche  » swarte  penningen, »  boven  vermeld,  komen het  eerst  voor  in  
 de  Rp.keuiiig  (Bijlage  FF),  loopende  van  29 Maart  1546  tot  1.4  Julij  1552,  en  
 zijn  toen  geslagen  ten  getale van  263,024  stuks.  Andermaal  komen  ze  voor  in  
 de Rekening  van  6  Augustus  1552  tot  6  Augustus  1558  (Bijlage  GG), en zijn  
 toen  geslagen  ten  getale  van. 828,672' stuks.  Te  zamen  dus  1,091,696. 
 De  zeldzaamheid  van  N"  12  is  Z4;  van  N"  13  Z3. 
 Aan  het  einde  der munten  van Karel V  willen  wij  een beknopt  overzigt  geven  
 van  hetgeen  er  gedurende  zijn bewind  over  Gelderland  ten  opzigte  van  het  
 Muntwezen  in  het  algemeen  gedaan  is, 
 Bij  » placaet, »  : gegéven  te  Arnhem,  den-28  September  1548,  werd  door  
 Philips  van  Lalaing,  Grave  van Hoiphstraten,  enz.,  Stadhouder van Gelderländ  
 van  wege  den  Landvorst,  bepaald,  dat  »die.  guide  die  men  in  ’t  Lant  van  
 » Ovei;-empte  (dit: zal Embden  in Oost-Vriesland moeten  zijn,  en  dus  de Oost-  
 Vriesche  goud guldens  hier  bedoeld  worden),  ende  oick  tot  Deventer,  Campen  
 » ende  Swol,  mitten  drièn  Sehildekens,  binnen  seekeren  tyt, herwärts  geslagen