
 
        
         
		Bl.  98.  Rijksappel,  of wereldbol;  zinnebeeid  van  ’s Vorsten magt  en  gebied 
 in  de  middeleeuwen. 
 Aidaar.  GVSUKIDITOT.  Deze  spreuk  moet  voluit  gelezen  worden:  Custo-  
 diat  Creator  omnium  humilem  servnm  snum:  dat  is:  Möge  de  Schepper  van  alle  
 menschen  zijnen  nederigen  dienaar  bewaren. 
 Aidaar.  DEm  enz.  dat  is :  M j geve  TJ (Aartshertog Filips, mmderjarige zoon  
 van  Maria)  de  deugd  uwer  Moeder  en  in  den  Hemel  zaligheid.;  de  variant  det  
 tibi  in  terra  of  tetris,  beteekent:  Hng geve H   °P  aarde. 
 Aidaar.  MOßEW  enz.  dat  is  voluit:  Moneta  argentea  Romanorum  Regis  et  
 'Philippi  Archiducis  Austriae  Gelriae;  of:  Zilveren munt  van  den  Roomsch-Ko-  
 ning  en  van  Filips, Aartshertog  van Oostenrijk,  van  Gelderland. 
 Aidaar.  STSIiVV  enz.  dat  is:  Salvum fa c  Romine populum  tuum;  of:  Behoed 
 uw  volk,  o Heer. 
 Bl.  99.  Simplex  denarius  enz.  dat  is:  enkele  penning  van  den  Roomsch-  
 Koning. 
 Aidaar.  DEVM  enz.  dat  i s :  Bemin  God meer  dan  het geld. 
     ßVSWOOI  enz.  dat  is :  Bewaar  ans,  o  Heer. 
 Bl.  100.  N°  15  is  waarschijnlijk  de  »zilveren  penning,  loop  hebbende  voer 
 » I   grote Vlaems,»  vermeld  in  Bijlage  I   op  bl.  289. 
 Bl.  101.  N"  16  was  misschien  (indien  N‘  15  niet  als  het  bedoelde  be-  
 schoüwd moet  worden)  het  negdnmennele,  vermeld  in  Bijlage  1  op  bl.  289. 
 Wij  twijfelen  echter  niet,  en  hopen-zulks  nader  in  ons  derde Deel,  dat  de  
 Munten  der  Steden  en  Heeren  van  Gelderland za! bevatten,  uit  een  te  zetten,  of  
 er  is  bij  het  slaan  (echter  slechts  van  tijd  tot  tijd  in  de  veertiende  en  vijftiende  
 eeuwen)  van  Hertogelijke  munt  te  Zalt-Bommel,  in  die  stad  ook  ten  behoeve  
 der  Groote  of St.  Maartenskerk  gemunt.  Die  prächtige  kerk  zal wel,  even  als  
 de  Hoofdkerken  van  Amhem  en Venlo,  behoeffce  gehad  hebben  aan  ondersteu-  
 nins  waartoe  de  Vorsten  de winst  op  de-kleine munt gewoon waren  af te  staan. 
 Aidaar.  N’  17.  Wij  hadden  vroeger wel  steeds,  bij  ten  laatste  wanhopige  
 pogingen  om  het  opschrift  van  dit  afgesleten muntje  te  lezen,  op  de  aanwijzmg  
 Professor  serkukb,  het  er  voor gehenden, dat het  een kerkelyk stukje zoude  
 zijn ;  maar  eerst  door  de  ontdekking  van  nog  twee  exemplaren,  waarvan  het 
 eene  door  den  Heer  justen  gekomen  is  in  de  verzameling  des  Heeren  keer  te  
 Amsterdam  en  het  andere  zieh  bevindt  in  die  van  den  Heer  1"  Luitenant  de  
 veije  te Amhem,  is  het  ons  duidelijk  geworden,  dat  het  opschrift  op  de  voor-  
 zijde  luidt: 
 *   GO'GSSST! • iXlTSrOBIGI • SOGS'  
 dat  is:  Concessa  matrici  ecclesiae;  of:  Toegestaan  aan  de Moederkerk;  dat  is de  
 St.  Eusebius-kerk,  vroeger  St. Maartens-kerk,  te Amhem. 
 Uitvoeriger  zullen  wij  over  dit  en  andere  kerkelijke  muntjes  van  Amhem  in  
 ons  derde  Deel  handelen.  Wij  beeiden  ze  daar  af op  Plaat  V II,  N°  1—9. 
 De  zeldzaamheid  van  dit muntje  is  diis  thans  Z3. 
 Bl.  101  en  102.  De N*  1  hebben  wij,  de  redenen  daarvoor met  handschrif-  
 telijke  bewijzen  stavende,  in  ons  derde  Deel  onder  de  Stedelijke  munten  van  
 Gelderland  gebragt. 
 Deze  munt  berust  in  de  verzamelingen  der  Heeren  k e e r  en  s tr ic k e r ,  en  is  
 dus,  gelet  op  den  piedfort  in  de  verzameling  der  Leidsche  Hoogeschool,  
 van  Zs. 
 Bl.  102.  N°  4  is  ons  later  ook  gebleken  een  Kerkelijk  of  Stedelijk Arn-  
 hemsch  muntje  te  zijn.  Wij  zullen  het  volgens  ontdekte  authentieke  bronnen  
 in  ons  derde Deel  beschrijven. 
 Bl.  103.  Aangezien  de  Munt  te  Arnhem  ten  jare  1482  in  volle werking  
 was,  twijfelen  wij  geenszins  of  dit  stukje  is  in  gemelde  Munt  geslagen  geworden. 
 Aidaar.  N*  8  zal  mede  nader  door  ons  in:  Re Munten  der  Steden  en  Heeren  
 van  Gelderland  behandeld  worden. 
 Bl.  104,  van  boven.  Later  zijn  ons  nog  twee  exemplaren  voorgekomen  in  
 de verzameling des Heeren de veije te Arnhem;  zij  is  dus  van  Z4.  De muntjes  
 blijken van  genoegzaam  zuiver  koper  geslagen  te  zijn. 
 Aidaar,  staat:  Amhem ; lees:  Arnhem, 
 Bl.  106.  N°  1  komt  voor  in  de  verzameling  der  Heeren  kaan en  stricker;  
 zij  is van  Z5. 
 N°  2  bemst  in  het  Koninklijk  Kabinet  te  ’s Gravenhage  en  in  dat  van  den  
 Hoogleeraar  serrttre  te  Gend.