
 
        
         
		Van  eynen  halven  sleper;  gehalte  11  penn.  min  4  greyn  en  van  57  in  het  
 mark  (boven  slechts  52). 
 Volgens  het  Charter  (Bijlage  P ) ,  gegeven  // des  Guesdaiges  nae  Sinte  Mar-  
 tynsdach  in  den  wynter  (16  November)  in  den  jair  onss  Heren  duysent  vier-  
 hondert  sessindnegentich,//  werd  besloten,  dat:  dewijl  men  in  andere  Munten  
 geld  op  lager  gehalte  sloeg  dan  in  Gelderland,  en  de  kooplieden  hun  muntma-  
 teriaal  alzoo  derwaarts  bragten,  men  ook  op  de  Hertogelijke  Munt  geld  van  
 lager  gehalte  zoude  slaan,  en  alzoo  vervaardigen: 
 1"  Eyn  sleper,  die  sali  halden  thyen  penn,  fyns  ind  acht  greyn —  op  die  
 troyssche marck 27,  eynen halven to remédium int anderhajff greyn int alloy. 
 2“  Eynen  halven  sleper,  van  gehalt  thien  pennynck  ind  acht  greyn  ind  op  die  
 marck  55  enz.  enz. 
 3”  Dubbelde  shivers —  van  gehalt  4  penn,  acht  greyn — op  die  marck  62  
 enz.  enz. 
 4”  Eynvoldige  stuvers —  van  gehalte  drye  penn,  myn  vier  greyn — op  die  
 marck —  79  enz.  enz. 
 5“  Muterkens —  van  gehalt  anderhalven  penn. op  dat  loyt  22  derselven  enz. 
 Doch  wat  de  « gulden  pennyngen //  betreft,  zoude  de Hertog  steeds  het  vermögen  
 behouden om  die te verhoogen  of te  Verlagen  naar  zijn  goeddunken. 
 Men  ziet,  welk  eene  onzekerheid  in  de muntzaak,  in  één  en  hetzelfde  jaar,  
 bestond ;  terwijl  toch  voor  het welzijn  der  ingezetenen  en  den bloei van den han-  
 del  niets  wenschelijker  is  dan  vastheid  in  de  munten.  //S’il  est  quelque  chose  
 //au  monde,//  zegt  ghesquicre,  //qui  doive  être  immuable  (unmers  alleen  na  
 groote  tijdvakken  veranderende),  c’est  sans  doute  la  monnoie,  puisqu’elle  est  la  
 // mesure  de  tout  ce  qui  entre  en  commerce  parmi  les  hommes.// 
 Er  werd  dan  waarschijnlijk spoedig  gemunt;  hoeveel  er gemunt  is,  en  wel 
 van  6  Augustus  1497  tot  13 September  1498,  zullen  wij nader  vermeld  zien. 
 In  een  ons  door  den  Heer  nijhoïf  welwillend  toegezOnden  Handschrift  vonden  
 wij  het  volgende: 
 // Dit  hyer  nae  bescreve  is  alsulck werck  als  ick Nyclaes Nyber  muntmeister  
 aen  golde  ind  silver  to  Nymegen  gemunt  ind  gemaict  hebbe  van wegen  mynss  
 ghen.  lieven heeren  hertoige van Gelre &c.  aengaende op  Sonnendach  den Sestendach  
 in Augusto  anno  xcvij  ind  uutgaende  op  donredach  den  xiijd  dach  in  Sep-  
 tembri  anno  xcviij.  Allet  nae  vermoigen  myner  Segelbrieven  ind verscrivingen  
 ick  daervan  hebbe  &c. 
 Item geinaickt aen  nyen  Gelreschen  clymmer  gülden  drie hondert xxviij marck  
 beloipt  myns  g.  heren  sleeschat  van  der  marck  twee  der .selver  gl.  maickt  ain  
 current  gL  dusent  lxxxij  gülden viij  stuv.  to  weten  den  golden  clymmer  gülden  
 gerekent  voir  xxxiij  stuv. 
 Item  gemaickt  ain  dubbelde  stuiv.  xxxvi0  liiij  marck  beloept  mynss  gen.  hn.  
 sleeschat  van  der maick  iiij  stuver  facit  ;  .  .  viic  xxx  gl.  xviii  stuv. 
 Ter zijde  staat:  //A,verdracht myttes waerdyns rekenschap hyraff bybracht.;..//  
 Item  gemaickt  ain  halven  stuvers  iiii°  ind  iiij marck;  beloipt  mynss  ghen.  h™  
 sleschat; van  der  marck  ij  stuv.  facit  |   .  .  .  .  xl  gl.  vii  stuv. 
 Item gemaickt  ain  muten  xlvi marck  beloept  myns  ghen.  hD  sleeschat  van  der 
 marck  eenen  stuv.  facit    ............................................................ij  gl.  vi  stuv. 
 Summa  summarum  beloipt  myns  ghen.  h“  sleschat  beide  van  golde  ind  sil-  
 veren  gelt  xviij“  Iv  gl:  current  xix  stuv.  facit  aen  current  gelt  den  golden  gl.  
 tot  xxxvj  stuv.  gerekent  •—  duysent  eynendertich  golden  gülden  iij  stuiv.//, 
 Het was  de  gewoonte,  gelijk  uit  volgende  stukken  zal  blijken,  dat  een  aantal  
 uitgaven  betrekkelijk  de Munt  gedragen  werden  door  den Muntmeester,  en door  
 dezen  betaald werden  uit  de vorstelijke belasting op de Munt , genaamd sleeschat.  
 Die  uitgaven  komen  gewoonlijk  in  de Uekeningen  voor,  na  de  öpsomming van  
 hetgeen  aan  sleeschat  verschuldigd  was;  en  uit  die  Rekeningen  is  veel  op  te  
 maken  omtrent  den  toestand  der  Muntzaak,  ook  in  Gelderland.  Wij  willen  
 daarom,  in  vertrouwen  dat  men  er  ons  voor  zal  dank  zeggen,  het  met  veel  
 moeite  door  ons  uit  die  oude  Rekeningen  ontcijferde  achtereenvolgens,  vergezeld  
 van  eenige  hier  en daar  toegevoegde  ophelderingen, mededeelen. 
 In  de  uitgaven,  gedaan  door  den  Muntmeester Nyölaes Nyber,  van  1498  tot  
 1499,  uit  hetgeen  hij  aan  zijnen  Vorst  wegens denzelven  toekomende  sleisehat  
 der  Munt  schuldig  was  (alzoo  werd  een  deel  der  uitgaven  van  den Vorst. uit  
 zijne winst  op  ’slands munt  betaald),  lezen wij  onder  anderen: 
 Item  uut  scriften  ind  beveel mynss  ghenedigen  heeren  Maes  den  ysersnyder:  
 uutgericht  ind  betailt  voir  syn  cledinge  vj  enck.  gl. 
 15*