
3* Eenen klymmer-gulden van 14 kar. en 1 grein fijns, van 75 in het mark;
de sleischat was 1§.
• 4°. Eenen halven enckelen gülden, gemaakt // op die gestalt yan eenen Arnhemsehen
[d. i. Bijn-] gülden.// De gehalte was 10 karaat. Er gingen er 100
op een mark, en de Hertog ontving er 2 tot sleischat.
Het wäre wel te wenschen, dat er van deze verschillende. boven vermeide
muntsoorten eens eene aanzienlijke hoeveelheid gevonden werd. Het is wel niet
zeer waarschijnlijk, maar behoort toch in het rijk der mogelijkheden. Dan zou-
de men door smelting en essai tot juistere bepaling der, door ons. afgebeelde
stukken kunnen geräken;- iets wat thans, bij de zeer groote zeldzaamheid der
gouden munten van Karel van Egmond, niet mogelijk is. Alleen kan men, op
de kleur afgaande, die van sommige stukken hoog geel, van andere bijzonder Heek
is, duidelijk bespeuren, dat er groot verschil van den zuiver-goudinhoud bestaat.
Doch gaan wij over tot de zilveren. munten.
5° dan zoude er door den Muntmeester S. van Batenborch geslagen worden:
//Eenen silveren pennyrick, welcke sali gelden drye Braebansche stuver.// De
gehalte zoude zijn 10 penn, en 10 grein, er zöuden 72 op de mark gaan,
en de Hertog er 1 tot sleischat hebben.
Onder de overgeblevene munten van Karel van Egmond meenen wij niet
eene zilveren muntsoort van den fijnen zilver-inhoud als de zoo even vermelde
(-/öTsa) te hebben aangetroffen. Misschien is deze muntsoort ook niet
geslagen geworden. .
6° Eenen penning van twee BraebansAe stuvers, van 7 penn. 16 grein ; 80 in
het mark; 1 ther sleeschat. Deze kan door ons onder de afgebeelde op
El. XVI en XVn niet aangewezen worden.
7° Pennynck van eenen Braebanschen stuver. Gehalte 3 penn. 20 grein (bijna
f zuiver zilver); 80 in het mark; 1 ther sleeschat.
3° // Noch,// zegt de Qrdonnantie, // sali hy slaen moigen eenen dobbelen stuver,
as vurtyden Nyclaiss Nyber gemaickt heeft , die sali halden: 4 penn.
2 grein; 63 stuks in het mark; 1 penn, te sleeschat.//,
Bijkans met volle zekerheid kunnen wij zeggen, dat de munt N° 21 op
PI. XVI de hier bedoelde is.
9’ Een haloe stuver. //Vier,// Staat er, //maken eenen dubbelen stuver as
hier vurscr.// Het gehalte. was 2 penn. 5 grein. Er gingen er 146 op
een mark; 2 werden ten sleischat gegeven.
. Wij kunnen die met geene zekerheid, even min als de nu volgende, op
onze Platen aanwijzen.
10° Een rmter (mytP). Gehalte 1 penn. 4 grein; 22 op het lood (465 uit
een mark?). De sleeschat was een stuiver. .
»Ahe welcke vurscr. golden ind silveren pennyngen geslaegen ind ge-
//munt sullen syn na valuacy in Brabant, ganck ind geve zyn.//
■ Nog deelen wij, alvorens verder te gaan, volledigheidshalve de volgende stukken
mede:
Op //dincdach nae sent Victoirsdach martyris 1516,// werd, volgens Bijlage
Z, Nyclais Nyber andermaal voor zes jaren tot Muntmeester aangesteld, en werd
hem geoorloofd en volkomen last en bevel gegeven, binnen Nijmegen of in
eenige andere Geldersche stad of vlek , daar zulks ’t best dienen en de Hertog
bevelen zoude, te slaan:
1° Eynen golden joemgnck op maniere van egnen enckel Bgnsgulden. Gehalte
18 kar.; 75 in de marck; sleischat 1 van de mark of /y.
2° Eynen Oelresclen Gulden geliegten mitten clgmmenden leutoen. Gehalte 13
kar. 3 greyn; 75 in de mark; sleischat niet vermeld.
Wij lezen verder :
// Ind soe verre hy die beyde gebruycket , saE hy sy beyde betailen; ind in-
//dien hy sy niet beyde en gebruycket, saE hy dairvan nyet betaelen dorven.
n Doch en saE hy desen Gulden bynnen den neesten maandt op desen voet nyet
n munten, want wy ons dairop erfaereü ind bynnen maent hem onse meynonge
» dair van tkennen geven ind schriffthck bevelen wiUen.«
3° Eyn ryder. Gehalte 14 karaat, van 75 in de mark en 2 tot sleischat.
Het zijn de stukken afgebeeld op PI. XV onder N" 9 en 10,, die dus
eerst van het jaar 1516 dagtcekerieii.
4° Eynen halven rydet, //die doen ind halden saE nae advcnant.»
Ons nimmer, noch in het oorspronkehjke, noch in afbeelding voorgekomen.
5“ Eynen ryder van silveren. Gehalte 8 penn, en van 81 stuks op de mark;
18*