
 
        
         
		verpanden  aan  den  magtigen  Karel  den  Stouten, Hertog  van Bourgondië,  zieh  
 alleen  het  vruchtgebruik  daarvan  gedurende  zijn  leven  voorbehoudende. 
 Omirent  de  veelsoortige  gonden  en  zilveren  munten  van  dezen  ongelukkigen  
 Hertog  heeft  de  tand  des  tijds  ons  geene  Charters  doen  overblijven.  In  het  
 IVe  Deel  der  Gedenkwaardigheden  van  nijhoff  ,  geheel  aan  Aarnouds  regering  
 gewijd,  vinden wij  niet  één  stuk  van  dien  aard,  zoodat  wij  grootendeels  in  den  
 blinde  moeten  rondtasten.  * 
 Omirent  de  gouden  munten  zullen  wij  straks  zien,  dat  heylen  ons  eenige,  
 zeer  weinige,  mededeelingen  geeft;  omirent  de  zilveren  en  koperen  hebben wij  
 hoegenaamd  niets  kunnen  opsporen.  Maar  hing  vToeger  de  muntslag,  het  ge-  
 halte  en  gewigt  der  munten  bijkans  geheel  van  de  willekeur  der  Geldersehe  
 Hertogen  af,  onder  Aarnouds  regering  kwam  daarin  eene groote  verandering,  
 en  kregen  Riddersohap  en  Steden  ook  regt  van  toezigt  over  de Munt ,  blijkens  
 de  Verbondbrieven,  tusschen  gemelde  Ridderschap  en  de  Steden  van  Gélre  met  
 Hertog  Aamoud,  van  17  April  1436. 
 Onder  de  punten  namelijk,  waaromtrent  men  was  overeengekomen,  en die de  
 Hertog  zoude  bezegelen,  wordt  aangaande  de munt  het  volgende  gevonden:  
 »Item  so onse  genedige  here  in  synre  huldinge  hoechlic  gelaeft  heeft,  dat  hy  
 // mit  synre  ritterschap  ende  vier  hoeftsteden  eyns  werden  sal  eÿnre  munten,  
 //daeryn  hy  nae  oren  [haar]  guetduncken  sal  doen  slaen  golt  ende  silveren  gelt;  
 // dat  dat  soe  geschie,  ende  dat  dat  oick  nyet  gelicht  en werde  [dat  is :  niet  lig-  
 ter  gemaakt,  op  geene  geringere  waarde  vervaardigd]  buten  oren  weten  ende  
 // guetduncken.//  Zie n ijh o f e ,  Gedenkwaardigheden, D.  IV,  Oorhonden bl.  132;  
 ook  Geldersch  Plakaatboeh,  Appendix,  bl.  184. 
 Eene  dusdanige  overeenkomst,  waarbij  een  Hertog  van  Gelre  zieh  laat  beroo-  
 ven  van  een  zijner  grootste  regalien,  het  regt  der  Mimt,  aan  zijne  voorgangers  
 in  het  hoog  bewind  uit Keizerlijke  gunst  (eerst  van  het  ziheren  geld  door  Kei-  
 zer  Rudolf,  later  van  het  gouden  door Keizer  Lodewijk  van  Beijeren,  gelijk  wij  
 vroeger  zagen)  geschonken,  waarbij  hij  zieh  verhond,  daarvan  geen  gebruik  te  
 zullen  maken  dan  onder  goedkeuring  en medeweten  van  de  Edelen  en  Steden  
 in  zijn  gebied,  wordt  in  geen  der  vroegere  Verbondsbrieven  gevonden,  zoo  
 als  die  zijn  opgenomen  in  de  Gedenkwaardigheden  van  nijhoep .  Men  zie  den 
 Verbondsbrief  der  Steden  van  Gelderland  van  1  December  1343,  D.  I I ,  Oorhonden  
 ,  bl.  1,  en  dien  van  de  Ridderschap  en  Steden  van  Gelre,  den  3 Mei  
 1418,  D.  I I I ,  bl.  347.  Hetgeen  n i jh o e e   bij  het  vermelden  van  dien  laatsten  
 brief  aanteekent-  omirent  den  toenemenden  invloed  der  Edelen  en  Steden  van  
 Gelderland  op  het  bewind  des  lands,  blijkt  dus in  dezen  nog  veel  krachtiger ;  
 in  eene  aanteekening  zegt hij :  // Het  verbond,  dat  hier  volgt,  mag,  als  getuige  
 // van  den  toegënomen  invloed  der  Ridderschap  en  Steden,  en  van  hun  blijk-  
 n baar  tegenwigt  aan  het  Vorstelijk  gezag,  onder  de  belangrijkste  oorkonden  
 //gerekend worden,  welke  uit  de Geldersche  oudheid  tot  ons  zijn  gekomen.// 
 Na  veel  tegenstribbelens  moest  Aarnoud  zieh  ook  wel  aan  het  toezigt  van  
 Ridderschap  en  Steden  op  de  Landsmunt  onderwerpen. 
 Wij  hebben  alzoo  munten  van Aamoud,  geslagen  vóór  den  invloed  van  den  
 Verbondsbrief,  en  dus  tusschen  1423  en  1436  vervaardigd,  en  daama  de munten  
 ,  onder  den  invloed  van  gemelden  Verbondsbrief,  en  dus  van  1436  tot  om-  
 streeks  1472,  geslagen.  Wij  kunnen  deze  echter,  bij  gemis  aan  de  noodige  
 bescheiden,  onmogelijk  van  elkander  onderkennen. 
 Wat  de  gouden  munten  uit  deze  regering  betreff,  zoo  zijn  er  van  dezelve  
 vijf  verschilfende  voorhanden. 
 De  eerste  is  de  Bijder,  door  ons  afgebeeld  op  Pl.  IX,  onder N°  1 .  Dezelve  
 heeft  op  de  vz.  ’s Hertogen  beeldtenis  te  paard  en  in  toumooikleeding,  met  uit-  
 getogen  zwaard,  naar  de  regterzijde  gekeerd. 
 In  de  afsnede  der  munt  staat: 
 * G©B * 
 en  in  den  rand: 
 22RROBD * ¡OVR * G©B * IVB Z COQ2SS % } 
 Op  de  kz.  rust  het  Geldersche  wapenschild  op  een  niet  groot,  in  bloemen  
 eindigend,  kruis.  Omschrift : 
 MOR' * ROV2Î » 7ÎVRS7! * DVßlS * GSBR©. 
 Deze  Bijder  komt  in  uiterlijke  gedaante  overeen  met  die, welke Hertog Filips  
 de  Goede  van  Bourgondië  voor Holland,  Viaanderen,  Henegouwen,  enz.  heeft  
 laten  slaan,  en  welke  wij  ook  in  andere Afdeelingen  van  ons werk  hebben  afgebeeld. 
 10 *