den, van allen forfaicten ende misdaet die sij binnen onsen vurscr. lande doen
ofte misbeuren, vuytgesondert vrouwencracht, dootslach, moort ofte diefte, ende
dat sij oick tollvrij varen moegen met hoiren aenlag ende catteelen vuytgeseyt
daer sij openbair coipmanschap mede hantieren, ende hebben gewillecoert ende
gegeven dat sij niet en sullen gecorrigiert wesen van saicken die geschien, dan
van onse provoosten ende gesworen der vurscr. munthe, vuytgescheyden die vur
saicken als vurscr. is. Ende wairt dat sij daer inne ofte in eenige dorpelicke
saicke misdaden, daer sij lijff ofte lit an misbeurden, dat soude richten onse
amptman van Gelre oft van Zutphen oft anders onse amptman dairt onder ge-
schiede ende anders niemant. Ende omdat wij willen dat alle dese puncten wel
gehouden worden sonder eenich wederseggen van ons ofte van yemant anders
van onsen wege, soe hebben wij desen brieff doen besegelen met onsen segel.
Gegeven tot Salt-Bommel &c.
Bl. 48, reg. 2. Kasteei van Oijen. Over de muntgeregtigheid van deze plaats
handelt Dr. o. r . hermans in het VIe Deel der Iieme de la Numismatique Beige,
page 94—1-96. Wij meenen dat Maria dit regt gersoordijl, tijdens de gevan-
genschap van hären gemaal, uitgeoefend zal hebben.
Aldaar, reg. 10 staat: hei omchrißis, enz.; daarvoor leze men: de afbeeldin-
gen der voor- en keerzijden zijn even als van den goudgulden van Reinoud III
op bl. 43 vermeld. Ook het omschrift der kz. is even als daar. Deze munt
was vroeger reeds afgebeeld in de Monnoy es enor du Cabinet de Vienne, PI. CLXI,
fig. 4. Na de bekrooning van dit werk is zij ook uitgegeven door den Hoogleeraar
serrure in Deel III der Beone Beige, PL I I , Nt 1 , en nogmaals be-
schreven door den Heer Dr. c. r . hermans in Deel VI, page 89.
Aldaar, laatste regel. Uit de evaluatie of Muntbepaling der stad Utrecht van
den jare 1388, te vinden in dodt’s Archief voor kerkelijke en wereldsche Geschie-
denissen, inzonderheid van Utrecht, Deel V (1846), lezen wij, onder anderen
bl. 62:
Op S. Barberen dach (4 December).
Ghelresche g ü l d e n ............................. 28£ plack of 30 Holl, groote.
De nywe Oysche ofte Ludicsche gülden V 27§ — — 29 — ------
Terwijl de Bijnsche gülden, die door de
Ooische nagebootst werd, gold . , 35 plack of 37 Holl, groote.
Andermaal lezen wij bij dobt, t. a. p. bl. 64:
//De räet van der stat waernt enen yegheliken dat hier nywe Oysche gülden
//comen, die nu nywelix ghesleghen sijn, daer elck stuc of argher is 2) wit,
// dan die men daer te voren tot Oyen sloech. Ende dat sal men vinden bider
z/wichte, want si veel te lichte sijn.// ‘
Bl. 48 staat: Maatschappij, lees: Akademie.
Bl. 49 staat: Bctis (kor, lees: Cowronnes.
Bl. 50, reg. 5. Uit het Charterhoek van van m ier is , Deel III, bl. 12 blijkt,
dat Hertog Aalbrecht van Beijeren, als Graaf van Holland, den prijs der Ooysche
croonen (men leest t. a. p. echter verkeerdelijk Bache voor Oysche) op den 15
Mei 1393 op 32 grooten bepaalde.
Bl. 51. Onder N" 4 geven wij de afbeelding van een groot.
Op page 91 van het boven aangehaalde Deel VI der Betme Beige, zegt de
Heer hermans geene Ooysche groot te kennen. Wij meenen dat het de munt
is, door ons afgebeeld onder gemelde N° 4, en verder (of wel desjselfs helft) be-
doeld in bodt’s Archief, bl. 64, waar wij lezen:
//Voert, so en sijn,die corte cruce penninghen, die ghene leliaers en sijn,
//die tot Oyen, tot Gennep ende tot Meghen gesleghen sijn, nyet beter dan een
//Dortrechtsche placke.//
Aldaar: - OISDSDGIS.
De Heer hermans vermeldt er op page 92 een met het opschrift:
OSmiDSBS.
In het bezit van den Heer prosper cutpers te Brussel.
Bl. 55. Op welke wijze de Hertog zijn geld overal. loop verschafte, leeren
wij onder anderen uit den volgenden brief aan de regering van Harderwijk :
Wilhem van Gulich, Herthoge van Gelre ind Greve van Zutphen.
Wij biddeu u Burgerm», Schepenen ende Kait unser lieuer stadt van Harder-
wijck, alsulck gelt als wij daer munten in uwer stat veertich grote voor enen