
( 6 )
heeten, bij den Keizer bescherming. Hij ofttving vto AmiAswi'Wassenberg en
eeni«e goederen in den omtrek in b&nefidum en Gelre, toen nog eene curtis, als
erfelijke bezitting. Naar’alle waarscMjhlijkheid waren het zijn zoon en’ zijn
kleinzoon, die eenige jaren later onder den naam van Graven van Gelre voor-
. komen.
ONZEKERE.
Te midden onzer oneindige riasporingen naar de muntjes der oudste Geldersche
Vorsten, en terwijl wij met de uiterste inspanning en bijkans onophoudelijke
briefwisseling over de rangschikking dier muntjes met deskundigen, als de Heeren
I .A . N IJH O ÏF , DE ROIJE VAN WICHEN, J . E. G. M E IJER , P. C. G. GUTOT , Ç. P. SERRURE,
Baron m ic h ie ls v a n v e r d u t n e n , c. p i o t , l . d e c o s t e r , enz. ons bezig Melden,
werden ons door dezen laatsten , als door hem en zijne Numismatische
vrienden ds steÜig'Geldersch béschouwd, toegezonden twee deniers, wier af-
beelding wij met het opschrift o n z e k e r e , als de beide eerste op Pl. I mededeelen.
N”. 1. vertoont op de vz. iden Duitschen Keizer gezet.cn en en face, houdende
in de regterhand een kruisstaf; in de linker een ring, boven welke zieh eene
ster vertoont. Ter zijde van den kruisstaf ziet men eene letter, die veel naar
eene 2S gelijkt.
Op de kz. vertoont zieh een arend met uitgespreide vlerken in een parelrand.
Omschrift : ............
1* C CV S 7 ÎM S .
Kan dit beteekenen cusus amhemia ?
Afgebeeld in de Revue Belge, T. I I , Pl. IV, N°. 9.
De N°. 2 heeft op de vz. een persoon en face ter halver lijve; niet de regterhand
houdt Mj voor zieh uîtgestrekt een zwaard, terwijl tusschen zijne linkerhand
en elleboog zieh een palmtak vertoont, die, naar men meent, het teeken is eener
volbragte kruistogt; op de linkerzijde van het veld der munt ziet men eene ster.
Men meent, dat, aangezien de type van het schuinsche zwaard ook op de munt
van Gerhard H (N\ 2) voorkomt, deze munt mede Geldersch zoude zijn.
Op de keerzijde of misscMen voorzijde vertoont zieh éene vrij zonderlinge afbeelding
egger. menschelijke figuur (die: des Keizers) ter halver lijve; ter zijde
ziet ;men twee versierselen, die de uitstekende deelen der leuningen eens zetels
schijnen te zijn, ; '
Deze munt is geheel zonder woorden of letterteekens. Z. weegt 0,5 w.
Van beide munten is ons slechts epn exemplair bpkend en zijn zij dus van
te hoogstç^zçldzgiarfiheid,. .' -, . . r . ..
GERHARD I.
Gerhard of Gerard I kan als de eerste der Geldersche'GraVen aangemerkt
worden. Ihdien men dit aanneemt, kan hét begin van het staatkundig aanwe-
zen van Gelderland op het einde der elfde eeuw gesteld worden. De Graaf toch
bezat waarscMjnlijk erfelijke bezittingen, hoewel zeer verspreid, in ieder der vier
naderhand zoogenaamde hwartieren.
Van dezen Gerhard I , wiens dood in 1117 of 1118. plaats moet gehad hebben,
meldt de gescMedenis zeer weinig, en zijn er ons, volgens de hoogste waarschijri-
lijkheid, geene munten overgebleven, of het zoude de N”. 2 der onzekere moe-
ten zijn.
GERHARD II.
T o t in' 1138 was daarop het bestuur van Gelre’s Graafschap in handen van
zijnen zoon Gerhard n , die huwde met Ermgard, Erfvrouw van Zutphèn , welke,
zoo als de Heer van spaen meent (1), in het vierde geslacht (generatie)
afstamde van Otto, diè in 1039 Heer van Zutphen was. Deze curtis (cöur,
hof) was oorspronkelijk geen Graafschap, noch ook leen- of Grafelijk soldijgoed ;
deszelfs Heeren waren Dynasten of Vrijheeren, die, behoudens hunne verplig-
ting jegens het gemeenschappelijke Duitsche Bijk , den volstrekten eigendom van
het goed, doch niet het muntregt, hadden; doch zij bezaten daarenboven eenige
(1) In zijne Inleidmg tot de Hist. van. Gelderland, D. I , bl. 255.