
 
        
         
		De  derde  (?)  snaphanen hebben  eenig verschil  in  de  kleeding  en  houding  van  
 den  Hertog  op  de  vz.,  vooral  in  zijn hoofdtooisel, dat op N*  40  een  heim  en  op  
 N"  41  eene  baret  is.  In  de  afsnede  vertoonen  beide  het  woord-. 
 * GEIi V 
 N*  44,  ons  door  den  Heer  s l a n g e n   medegedeeld,  »   de  helft  van  N”  42. 
 Zij  is  van  Zs.  '  , 
 De  onder N" 45  afgebeelde snaphaan heeft op de kz.  het jaartal  1513  (het stuk 
 weegt  7,3  w.  Is  van  Z5).  __  , 
 Op  PL  XIX  geven wij,  onder N° 46,  de  grootste  munt  van  onzen  Hertog, 
 hebbende  op  de  vz.  ’s Vorsten  afbeeldsel  (het is  portret,  zie  het  werk  van  den  
 Heer  g   v a n   h a s s e l t  ,  getiteld Het oorspronkelijk  schildenj  van  Karel van Hg-  
 mond,  Hertog  van  Gelder,  Haarlem,  1804)  in  volle  wapenrusting  te  paard,  
 met  den Hertogelijken hoed  op het  hoofd  en  een  uitgetogen  zwaard  m de hand,  
 naar  de  regterzijde  gekeerd.  Op  het  wapenkleed  des  paards  riet  men  de  voor  
 ons  dnistere  letters:  . 
 G  
 s   m. 
 Beteekenen  deze  Gelria  Sit  Tibi  of  Semper  of  Salva  Tibi?  Gelderland zij  U,  
 zij  altijd  het Uwe,  of  voor  U behänden,  welke  letters  misschien  stonden  op  
 eerepoorten,  tijdens  zijne  inhuldiging  in  1492,  (terwijl Marimiliaan  en  ttbps  
 de  Schoone  niet  minder  dan  Karel  aanspraak  op  Gelderland maakten  en  hem  
 ziin  Hertogdom betwistten);  want Gelria  Stuferorum  Triginta, zoo  als  somnngen  
 deze  letters willen  nitleggen,  past  niet op  een Hertogehjk wapenkleed, en zoude  
 ook  geliik  men  het  later  op  Geldersche  munten  (zie  het werk  van  v e r k a d e )   
 vindt,  voor  kleine  munten  siecht  gebruikt  hebben  kunnen  worden,  ten  zij  het 
 eene  slaafsche  navolging  zij  geweest. 
 Onder  het  beeid  des  Hertogen  Staat  het jaartal  1538,  zijnde  het  Iaatste  van  
 ’smans  woelig  leven.  Men  lette  op  den  bijzonderen  vorm  der  cijfer  5.  Het 
 omsehrift  luidt : 
 I^KROIi • DV^ • 6GhR’ . IVXiü' • COM' • 
 Op  de kz.  vertoonen  zieh  de  hoogst  sierlijk  gehelmde  wapenschilden  van  Gu-  
 lik  en  Gelre;  daaronder  staan  weder  de  raadselachtige  letters: 
 G  
 S   HP. 
 Omschrift  uit  den  Psalmdichter,  volgens  de  vertaling  der Vulgata  (waaruit  
 later ook  zoo menige kemachtige  spreuk  voor  onze Nederlandsche Legpenningen  
 ontleend  is) : 
 DISCERNE  C2SV' ME'  D'  GEN'  NO'  S25'  
 dat  is  voluit:  dieceme  causam  meam  Domine,  gentee  nos  sardnant,  of:  rigt  Gij  
 mijne  zaak,  ö  Heer,  de  volken  [of Heidenen]  tergen  mij. 
 Doelende misschien op  de  twisten,  waarin  de  Hertog  op  het  laatst  zijns woe-  
 ligen  levens met  zijne onderdanen  verkeerde,  wegens  zijne  begeerte  om Gelderland  
 aan  Karel  V  af  te  staan. 
 Deze  munt  (wij  kunnen toch  niet .gissen,  dat  het  alleen  een  pronkstuk  zoude  
 geweest  zijn,  hoewel  zij  in  geene  ons  bekende  evaluatie  gevonden  wordt,  en  
 zij  ons  slechts  éénmaal  voorkwam)  weegt  28  w.  en  7  k. 
 Vergelijk  MAnAi,  Thalercabinet,  D.  I ,  N"  1296,  alwaar  deze munt  als  zeer  
 zeldzaam  beschreven  wordt.  Zij  kwam  ons  dan  ook,  gelijk wij  zoo  even  ver-  
 meldden,  slechts  éénmaal  voor,  en  dat  exemplaar  is  thans  niet  teruggevonden. 
 WI L L EM  II. 
 (1538—1543.) 
 Van  1538  tot  1543,  en  dus  slechts  gedurende vijf  jaren,  regeerde  de  opvol-  
 ger  van Karel  (die,  zonder kinderen  na  te laten, overleden was), Hertog Willem  
 van  GuJik. en  Kleef,  over  Gelderland ;  als  wordende  hij  in  laatstgemeld  jaar  
 genoodzaakt  het  bestuur  over  dat Hertogdom  aan  den magtigen  Karel V  af te  
 staan.  Wij  bezitten  van  Hertog  Willem  II  of den  rijken  geene  of slechts  zeer  
 enkele  afzonderlijk  voor  Gelderland  en  Zutphén  geslagene  munten;  ook  geene  
 Muntordonnantiën.  Het  schijnt,  dat  hij  binnen  de  grenzen  van  Gelderland  of  
 volstrekt  niet  of slechts ,eene  enkele muntsoort  (door  ons onder N"  5  op Pl. XIX  
 afgebeeld)  gemunt  heeft.