
 
        
         
		(Keizer  Karel V),  voor  Gelderland,  een  beknopt  öveörigt  gegeven  van  den  toe-  
 staud  des  Muntwezens  in  dat  Gewest  van  1543  tot  1555.  Geven  wij  thans  
 ook,  in  zoo  kort mogelijke trekken,  een  diergelijk  overzigt  van  den  toestand der  
 in  omloop geweest  zijnde  geldstukken,  in  den  tijd  verloopen  tussfcben de  troons-  
 beklimming  van Klips'II  en  de  Pacificatie  van Gend, mede alleen voor zoo verre  
 Gelderland  betreft. 
 Het  eerste plakaat  omtrent Muntzaken,  dät wij  aantreffen,  is door  den  Stad-  
 houder  Philips  van  Montmorency,  Graaf  van  Hoorne,  van  wege  den Koning  
 uitgevaardigd  te  Arnhem,  den  23  Januarij  1557. 
 Wij  lezen  daarin:  v Naedem  onse  allergenodiehste  Her  in  geloeffiicker  erfa-  
 h rungh  kommen,  dat  men  des  Kejisers  syner  Majesteyts  Heeren  ende  Va-  
 »ders  ende  anderer  oirer Majesteyts  voirheren münten,  soe  wael golde  als  silve-  
 //ren  in vrembden  munten  omb  aldaer  gesmolten  ende  tot  andere muhte  gerin-  
 u gerer  weerde  ende  gehaldts  verändert  ende  geslagen  (van  wellicke dan  syner  
 ,  Majesteyts Landen  vervult worden)  daeghelix  vuert ende  draeght; oiok dat  den  
 n vursz.  vurheeren  munten  mit  snyden,  wassehen  ende  suhst  gesmaelt,  ende  
 e daer beneffens  dat  voele  handels  daeghelix  gedreven  wördt  hiit  golde  ende  sil-  
 »vere  pennongen  tho  verkopen  oder  ombsetten  op  gewin  eyns  Stuvfers,  halve  
 » stuvers,  oder  ejus  oirdts  op  yeder  stuck,  off van  een  ten  hondert  ende  ander-  
 ii sins,  ’t wellick  eynsdeels  oirsaeke  is  des  oploopeh  ende  stygen  der munten  eni 
  de anderer ongeboirlickeyt,  Allet  weder  gemeynen welvaert der voirsz. Hoichst-  
 n berampter Majesteyts  Landen  ende  töt  groteh  nadeyl,  sehade  ende  verlies  der 
 ii gueden  ondersaeten  der  selver,  Ende  dan  die  Coninckl:  Majesteyt  gemeynt  
 ii synde  to  befordering  gemeynts mith yets  gemelter  Landen  ende  onderdaenen  
 » daer  inne mit  gebuerlicke  voirsienongh  vöir  to  kommen,  ons  emstelick bevolen  
 s in  desen  syner  Majesteyts  Eurstendomb  Gelie ende Graefächap  Zutphen  aen-  
 u stont  uytroepen,  verkündigen  ende  van  der  selver Majesteyts  wegen  mit gan-  
 » sehen  ernst verbinden to laeteh eenep yederen, wat weerdeu, stants oder wesens  
 »hy  sye,  eenighe  golde  oder silvefe penningen  syner Majesteyts  oder  der  selver  
 u voirheeren munte in  eenighe  vrembden,  off arideren dan  syner Majesteyts mun-  
 i ten  tho  brenyhen,  schicken,  oder  bestellen,  omb  aldaer versmölten  ende  in an-  
 u dere munte  verändert  to worden,  Oick  gheene  der voirsz.  p e n n o n g e n   tö snyden 
 » off  mit  scheidwater  oder  sunst to wassehen  by  straff ende  verbuerte  iyffs,  le-  
 » vens  ende guets.  Noch  oick  eenige  der  selver pehnongen,  golde oder silveren,  
 h  omb  eenigh  gewin,  hoedanigh id  sy,  to  kopen,  verkopen  oder  tö ombsettbn,  
 n by  verlies  sulhcker  gekofte,  verkofte  oder  ombgesatte  pennongen,  ende  daer  
 //beneffens  wyders  na  gelegentheyt  gestraft  to  worden.// 
 De  ciircijf  gedrukte  woorden  doelen  waarschijnÜjk  op  het  meer  en  meer  ge-  
 bruikelijke  om  in  de Munthuizen  te  Nijmegen,  Deventer,  en  misschien  ook  op  
 de  kasteelen  van  Batenburg,  ’s Heerenberg  en  Recheim,  Landsmunten  te  ver-  
 smelten;  andere,  vem  geringere waarde,  uit  dezelve  te  vervaardigen  en  deze weder  
 in  omloop  te  brengen. 
 Dat  het  kwaad  zeer  diep  ingeworteld  en  voor  de Landsmunt  hoogst  nadeelig  
 was,  blijkt  uit  de  volgende  groote  belooning  voor  den  aanbrenger: 
 // Und  daer  en  boven,  daer  mit  die  goene  die  de  vurschreven  pennonghen  
 //woe  voir  gherurt  in  andere  munten  brengen  oder  die  selve  pennonghen  mit  
 // snyden,  wassehen  oder  andersins  smalen  ende  verminderen  to  beter im  licht  
 //gebracht  imoeghen  worden,  syne-Majesteyt  verordent  heeft,  dat  die  ghoene  
 «die  sulhcker  eeniger  aenbringhen  sullen,  die  met  recht  verwonnen  worden,  
 //toeghefeucht  und gegeven.sal worden uyt den geconfisqueerden oder verbuerden  
 //guederen  des  aenghebrachten'hondert  Carolus  guldens.//  Zie  Geld.  Placaet-  
 boek,  1*  D.  bl.  232,  233. 
 Hetibbven  bedoelde misbruik  hield  echter,  niettegenstaande  dit  alles,  stand;  
 ja. het  schijnt,  dat  men  geen  acht  sloeg  op  het  zoo  even  vermelde  plakaat.  
 Het  lokaas  was  te  groot.  Men  nam  de  gouden  en  zilveren  specien  van  goed  
 gehalte  met  den  Stempel  van  Karel  en  Klips,  of van  hunne  voorgangers;  van  
 daar  voorzeker,  dat  er  zoo weinige munten  der  oudere Vorsten meer voorhanden  
 rijn,  [gelijk ook in  de  vijftiende  eeuw  het  geld zwaar  gesnoeid werd.  Zie  b.  v.  
 de groote Ordonnantie  van Maximiliaan  van  11  December  1489  (ook  voor Gelderland  
 uitgevaardigd,  hoewel  hij  daar  toen  bijna  niet  gehoorzaamd werd)  in  
 het  Groot  Placaatboek  van  -cau  en  schei/tus,]' en  bragt  ze,  gelijk uit  het volgende  
 blijkt,  naar  de munthuizen  van  Nijmegen,  Batenburg,  Deventer, Thorn,  
 Recheim. en  andere  in  de  nabuuxschap.  Doch  laten wij  hier  de  woorden  zelve  
 volgen  van  het  reeds  den  2  Januarij  155.8 ,  dus  nog  geene  volle  twaalf