
 
        
         
		Op  de  kz.  bevindt  zieh,  als  vroeger,  een  kruis,  dat  tot  aan  de  randen  reikt,  
 terwijl  het  omsohrift  is: 
 ÎROR  I  GTTK  I WOIi  I  SRFj  
 immers  zoo  leest  le lewe l.  Op  ’s mans  gezag  nemen  wij  aan,  dat  dit  muntje  
 Geldersch en té Vollenhoven geslagen is. Wij zagen het nimmer in ’t oorspronkelijke.  
 Zonderling  echter  komt  het  ons  voor,  dat  de  vermelding  van  het  land  (Geh  of  
 Gelre)  is  aehterwege  gebleven;  iets,  dat  ons  nog  op  geene  Geldersche munt  uit  
 degen  tijd is  voorgekomen.  Ook  de  spelling  van  den  naam  der  stad Vollenhoven  
 komt  ons  zonderling  voor. 
 Onder  N°.  15  op  deze  Plaat  geven  wij  een  stellig  te  Vollenhoven  geslagen  
 denarius,  dien  wij  in  den  laatsten  tijd  in  het  oorspronkelijke  mogten  opsporen. 
 Vz.  Het  hoofd  des Hertogen  naar  de  linkerzijde;  -Omsohrift  in  den  rand:  
 ¿fr  RSIRTÏIi * n v x   . . . . 
 Kz.  Een  tot  aan  de  boorden  der mnnt  reikend kruis,  tusschen welks beenen : 
 m o n   |  sikzs  |  v o u   |  s ^ o 
 Gewigt  5  korrels.  Zs. 
 N".  16  verschilt  niet  veel  van  de  vorige;  alleen  is, de  type  van  het  hoofd  ge-  
 heel  anders,  en  luidt  het  omschrift  der  vz. : 
 ¿fr  RSIRKIiö' : DVtt : G • 
 De  kz.  is  genoegzaam  aan  die  der N°.  15  gelijk. 
 Onder N°.  17  deelen wij  een  dito muntje  mede,  waarop  zieh  op  de  vz.  mede  
 het  afbeeldsel  des  Hertogs vertoont,  naar  de  linkerzijde  gekeerd.  Omschrift:  
 RSIR S DVti S GfjSIiRI 
 Op  de  kz.  tusschen  de  beenen  van  het  kruis: 
 SRO Xi  I  GfftTS  | DSfj  |  SRO 
 Daar  dit  stukje  slechts  5  korrels  weegt,  en  dus  wederom  omirent  juist  de  
 helft  der  vroeger  beschrevene muntjes,  zal  het  ook wel,  even  als N°.  14,  15  en  
 16,  een  kleine penning  of  obolm  geheeten  hebben.  Immers  is  dit onze meening. 
 N*.  18.  is  in  type  aan  de  vorige  gelijk ,  doch van het gedeeltelijk uitgewischte  
 omschrift  op  de  vz.  is  alleen  leesbaar: 
   DV4t S GîjSLRIS 
 Op  de  kz.  staat: 
 SIÎOR  I  SW2Î  I  RVR  I  SRVI2  
 Weegt  even  als  de  vorige. 
 Onder N°.  19  en  20  deelen  wij  weder  een  tweetal  munten  mede,  welke wij,  
 even als de N“  14—18,  vroeger stellig  voor  die  van Reinoud III Melden,  en wel  
 tot  de  eerstgeslagene  onder  dezen Vorst,  om de uiterst  jeugdige  trekken  van  het  
 vorstelijke  hoofd.  Uit  nijhoff  zien  wij  toch  (1),  dat  de  Hertog  nog  geene  elf  
 en  een  half jaren  oud  was,  toen  Mj  de  regten  eens  meerdeijarigen  reeds  uitoe-  
 fende,  en  met  dit  berigt  kwamen,  onzes  bedunkens,  de  trekken  op  de  gemelde  
 muntjes  overeen.  Op  het  oogenblik  echter,  dat wij  de muntjes  ter  lithographie  
 moesten  overleveren,  haalde  een  Numismatische  vriend  ons  over  om  ze  onder  de  
 Munten  van  Reinoud  II  te  plaatsen,  en  wel  om  de  beide  volgende  redenen:  
 1".  Omdat  de  deniers  met  een  vorstelijk  hoofd  meer  tot  den  tijd  van  dezen  
 Hertog  dan  tot  dien  van  zijnen  zoon  behooren. 
 2°.  Omdat  de  graveurs  dikwerf  er  weinig  om  gaven,  of  zij  eenige  gelijkenis  
 aan  hunne  afbeelding  mededeelden. 
 Wij  moeten  bekennen,  dat  deze  argumenten  thans  echter  bij  ons  nog  niet  
 zoo  zwaar wegen,  of wij  hellen  nog  steeds  over  tot  onze vroegere meening.  Zeer  
 mogelijk  toch  heeft  men  in  Gelderland,  later  dan  in  de  omliggende  gewesten,  
 de  deniers  à  tête  bijgehouden. 
 Het  was  door  de  twee  boven  medegedeelde  argumenten  van  onzen  Numismatischen  
 vriend,  dat wij  ook  overgingen  om  de  thans  onder  N°.  21  afgebeelde  
 denier  of  zilveren  penning  uit  de  Afdeeling  Reinoud I I I  hersteld  uit  te  Ëgten  
 en  alMer  te  plaatsen.  Zie Mer wat  wij  eerst  over  dit muntje  gesteld  hadden :  
 Wij  wagen  het  om  mede  tpt  dezen  tijd,  dat  is,  de  vier maanden  van  het  
 laatste  tijdvak  der  regering  van  Reinoud  I I I ,  te  brengen  een  zilveren  obolus  of  
 halven  penning.  Twee  redenen  leiden  ons  daartoe;  ten  eerste  het  haveloos,  ge-  
 baard uiterlijk van den Hertog, van wien de GescMedems ons meldt, dat Mj in eene  
 naauwe  gevangems  door  zijnen  breeder  bewaard  was  geworden;  ten  tweede  de  
 spelling  Gebe,  zonder  aspiratie,  die  onder  de  regering  van  Eduard weder  in  
 gebruik  was  gekomen. 
 (1 )  Gedenkwaardigheden,  D .  I I ,   bl.  v i   vergeleken  met  b l.  x i.