
 
        
         
		Dit  stuk  weegt  3  w.  4  k.  en  is  van  Z3. 
 Verder weten wij  omirent  dezen Gelderschen  Bijder  niet  anders mede  te  dee-  
 len,  dan  hetgeen  wij  vonden  bij  h e y l e n ,  bl.  109. 
 »De  Geldersche  Bijdera  waeren  in  de  XIVe  pees  XVe]  eeuw  zeer  bekend:  
 // hunnen  alloy  was  van  20  karaten,  6  greyn,  en  hun  gewigt  van  2  engels,  
 »5  asen  (1). 
 //Bewys  hiervan  wegens  den  trap  van  alloy,  vinde  ik  in  b.  B,  bl.  35,  ende  
 // wegens  ’t   gewigt in  de  evaluatie  des  jaers  1499,  alwaer  zy  staen  tegen  74  in  
 //’t  mark.  Dus  ook  in  de  evaluatien  der  jaeren  1516  en  1520.  MS.  by my.// 
 Wij  gissen  toch,  aangezien  wij  geene  andere Geldersche  Bijders  uit  de  vijf-  
 tiende  eeuw kennen,  dan  die  van Aamoud,  dat  dit  de  zelfde  munt  zal  zijn. 
 Onder N°  2  deelen wij,  naar  eene  ons welwillend  door  den  Heer  ju s t e n   ver-  
 strekte  teekening,  den  hcdven  Bijder  van  Arnold  mede,  van welke  muntsoort  
 slechts  één  exemplaar  bekend  is,  door  gemelden  Heer  ju s t e n   later voor  eene  
 hoogstaanzienlijke  som  overgedaan  aan  den Russischen  Staatsraad en  beroemden  
 Numismaticus,  Baron  v o n   r e i c h e l ,  te  St.  Petersburg. 
 Beeldtenis  en  omschriften  zijn  volkomen  de zelfde als van den geheelen  Rijder. 
 Wat  de  Amoldus-guldens  betreft,  van  welke  wij  er  vier  verschilfende  laten  
 volgen  op  Pl. X ,  vermeldt  h e y l e n   eerst  in  den  tekst,  bl.  110  en  111 : 
 //Zy  waren  (zoo  het  schynt)  tweederlye,  de  eerste  houdende  in  alfey  12  ka-  
 //raten,  en  van  92  in  ’t mark,  de  andere  van  10  karat  1  greyn  in  alloy  en van  
 » 82  in  ’t  mark. 
 // Van  de  eerste  schijnt  gewag  te  zyn  in  het  aerdig boeksken :  Tresoor  van  de  
 « Gewigten,  bl.  270,  alwaer  op  deézen  voet  staen hunnen alloy en gewigt.  Edit. 
 (1)  Dat  hier  eene  font  schijnt  te  schnilen,  en  er  veel  latere  Geldersche  Bijders,  op  
 dat  allooi  geslagen,  bedoeld  kunnen  worden,  meent  g r o e b e , Bemlwoordmg,  enz,,bl,96,  
 Noot  1:  doob  sommige  door  ons  geteekende  Amoldas-guIde.ns  schijnen  wel  een  gehalte  
 van  20  karaat  te  bebben;  misschien  hadden  zijne  Bijders  dat  ook.  Van  deze  zagen  wij  
 er  slechts  drie,  en  zorider  essai  is  het  niet  mogelijk  de waarbeid  te  vinden.  Er  bestaat  
 niet  dene  Mnntordonnantie  van  Hertog  Aamoud  meer.  Ware  er  zoodanige  omtrent  de  
 Rijders  nog  te  vinden,  dan  zou.  de  zaak  spoedig  duidelijk  zijn.  Voor  alsnog  bonden  wij  
 bet  er  echter  stelb'g  voor,  dat  niet  h e y l e n ,   maar  de  Heer  g r o e b e   zieh  vergist. 
 //Amst.  1668 :  doch  in  de  evaluatie  des jaers  1433,  onder  Philip  den  Goeden  
 » gemaekt,  feeze  ik :  de  Arnoldus  Arnhemsche  Guldens  2  engels  weêgende  (bij  
 m i e r i s ,  D.  IV,  bl.  1034),  weézende  dit  tegen  80  in  ’t  mark.  Van  de tweede  
 //in  het  boek  A,  bl.  90,  alwaer  zy  door  de muntmeesters  des  jaers  1627  aldus  
 //staen  in  alloy  geschat:  en  wat  hun  gewigt  raekt,  in  eene  evaluatie des  jaers  
 //1499  vinde  ik  hun  op  gestelde  zwaerte.» 
 En  daarna  meldt  h e y l e n   ons  in  eene  aanteekening : 
 // Volgens  eene  evaluatie  des  jaers  1433,  zijn  er  zelfs  voor  dit jaer  3  verschil-  
 //lende  Arnoldus  Guldens. gemunt  geweést-,  alle  ongelijk  in  weêrde,  te  weéten  
 // de  eerste  Arnoldus  Guldens  van  75  in  ’t  marc waeren  gesteld  op  2  sch.  1  den.  
 »18 myten. — De tweede van  gelyken  gewigt,  op. .1,sch.  10  den.  13 myten-. vtr.  
 // De  derde  van  78  in  ’t  marck  op  1  sch.  -6  den.  3  myten  (MS.  by  d’  Heer  
 // Gérard)  welk  veél  verschillig  is  van  het  geéne  hier  voor  bewys  is  bygebragt ;  
 //doch  geénsints  nog  alle  duysterheyd  weg  neémt,  mits  naer  voors.  tyd-stip  de  
 //boven  gemelde  können  gedeeltelyk  gemimt  zyn.// 
 Bij  zulk  een  aanmerkelijk  verschil  tusschen  het  gehalte  der  gouden  mimten ,  
 waarschijnlijk  door  geldgebrek  van  den  Hertog  veroorzaakt,  is  het  geenszips  
 te  verwonderen,  dat  in  1436  de  Ridderschap  en  Steden  de  gelegenheid  aangre-  
 pen,  om  dusdanige,  ten  verderve  des  lands  leidende,  wanorde  te  doen  op-  
 houden  (1 ). 
 (1)  Hoewel  groeee  in  zijne  Bemtwoording  der  Pnjsvraag  over  de  Mimten,  Brussel  
 1885,  4°,  heylen’s  werk  aanhaalt,  spreekt  hij  slechts  van  eeno  soort  van Amoldus-guldens  
 ,  namelijk van  die,  welke  volgens  de  Plakaten vcm  Vlaamderen,  D.  IH ,  bl.  554,  een  
 gebalte  badden  van  10  karaten  1  grein,  bij  een  gewigt  van  1  engels  28  azen,  zoodat  er  
 92  staks  een  mark  uitmaakten.  Wat  deze muntsoort  in  onderscheidene  tijden  gold,  geeft  
 groebe  (bl.  95)  op  als  volgt:  | 
 In  1499  .  .  .  /  —.  14j 
 1522  .  .  .  .  .  —  15}  h  16 
 1526  .  .  . 
 1589b  .  .  .  .  »  —  15 
 1548  ,  .  .  .  *  —  15 
 1552  .  .  .  .  »  —  15