
BEILAGEN.
A.
De Roomsch-Koning Rudolf, de zelfde die vroeger reeds in 1282 aan Graaf
Reinoud I vergund-had, dat hij te Arnhem penningen, ter waarde van sterling-
sehe denarien, mögt doen munten, (zie bonbam, Charterboek, Afd. IV, N’ 33;
vergelijk van spaen, Hist, van Gelderland, D. I , bl. 178) bevestigde m Graaf
Reinoud in het bezit der muntgeregtigheid, en breidde tevens dit voorregt in
zoo verre mit, dat hij hem daarenboven toestond, de Munt, naar welgevallen,
van Arnhem [van welke plaats ons tot dus verre slechts ééne munt van Reinoud
I is vöorgekomen] naar Harderwijk of Roerinonde te doen verplaatsen.
Het een en ander werd later door den Roomsch-Koning Adolf, en daama door
zijnen opvolger Albert, bevestigd. N i jh o p p zegt, Gedenkwaardigheden, D. I ,
bl. 32: »Hiervan wordt gesproken in eene aanteekening, in het Register, uit
//hetwelk wij dezen brief ontleenden, onmiddelijk op denzelven volgende, en
» met de zelfde oude hand geschreven; zij luidt aldus:
// Adulfus Romanorum Rex,per suas literas hujusmodi gratiam monetae con-
» finnavit simüiter et translationem ejusdem. !
« Albertus Romanorum Rex concessit per literas suas, quod moneta Am-
: // heym potest cudi ad valorem sterlingorum.
NB. Albrecht kwam in 1289 aan de regering.