
 
        
         
		Men  zal  zien,  dat  Gelderland  op  N“  7  van  Pl.  XXII  door  den  vreemden  
 stempelsnijder  als  Giieldriä  is  voorgesteld;  zoo  ook  op  N"  13. 
 Mogt men  over  deze munten  iets meer  begeeren  te weten,  dan  verwijzen  wij  
 deni  ezer naar het boven  aangehaalde,  door  ons  gebezigde werk van DE  saulcy ,  
 die  op  page  110  zegt  van  den  eersten Hertog,  die  op  zijne munten  den  titel  
 vaii  Hertog  van  Gelderland  deed  voorkomen : 
 »En  1540 Antoine  fit  valoir  auprès  de  Charles  Quint  les  droits,  qu’il  avait  
 du  chef  de  sa  mère,  sur  le  duché  de Gueldres.  l’Empereur  tout  en  promettant  
 de  lui  rendre  ce  duché,  ménagea  le  mariage  d’Anne  de  Lorraine,  fille  
 d’Antoine,  avec  René  de  Chalons,  prince  d’Orange,  et  par  cette  alliance  éluda  
 une  restitution,  qu’il  ne  voulait  pas  effectuer.» 
 Het schijnt  echter,  volgens  de  sadlcy,  bl.  122  vergeleken  met  bl.  126,  dat  
 de  door  ons medegedeelde  munt  van  Anthony  eerst  in  later  tijd,  bij  wijze van  
 eene proefheming voor munten  van  Hertog Karel  genomen,  vervaardigd is.  Op  
 bl.  126:  toeh  vermeldt  hij,  daf  de  Hertog  van  Lotharingen  eerst  in  1545  
 het  wapen  van  Gelderland  bij  die  zijner  .overige  landen  voegde.  Wij  lézen  
 aldaar: 
 »En  1545  le  line  de Lorraine  adjoignit  à  ses  armes  les deux  nouveaux quartiers, 
   pour  constater  ses  droits  sur  le  duché  dé  Gueldres,  dont  il  prétendait  
 hériter  du  chef de  son  aïeule  Philippe  de Gueldres.  Lorsque François  I  épousa  
 Christine  de  Danemarck,  l’Empereur  Charles  Quint  promit  de  lui  restituer  lé  
 duché  de  Gueldres  qu’il  détenait,  et  cela  en  faveur  de  cette  alliance ;  cette  
 promesse  resta  sans  effet,  ét  le  Duc  de  Lorraine  crut  probablement  faire  acte  
 de  la  souveraineté qu’il  revendiquait ,  en  plaçant  dans  son  écusson  le  blason  de  
 la  principauté  dont  il  était  dépouillé.» 
 Tôt  onder  de  regering van  Hertog Leopold  (1690—1729)  komt  bet Geldersche  
 wapenschild  in  het  Lotharingsêhë  voor.  Wij  vondén  hët  echter op geene  
 latere  munten  d®  de  in  1703  geslagëne;  zie  de  saulcy ,  Pl.  XXIX, N°  6. 
 F I L I P S . 
 (1555,  or  volgens  de  mtjnten  1557—1576.) 
 Thans  moeten  wij  overgaan  tôt  de  munten  v®  Gelderland’s  laatsten  Hertog,  
 méer  als  Filips  I I ,  Koning  v®  Spanje ,  bekend;  echter  alleen  tot  die  welke  
 geslagen  zijn  voor  de  Pacificatie  v®  Gend. 
 Was  het  omtrent  vele  vroegere  munten  met geene gênoegzame  zekerheid  te  
 bepalen,  waar  zij  geslagen  zijn,  omtrent  die  van Filips kan geen twijfel bestaan,  
 aangezien  nijh off  ons  mededeelt,  dat  toen  Filips  zijnen  vader  ook  in  het  Her-  
 togdom  Gelre  en Graafsehap  Zutphen  opvolgde,  de Hertogelijke,  toen Konink-  
 lijke,  Múnt,  diegene,  welke  voormaals  te  Zutphen,  te  Arnhem  en  te  Nijmegen  
 bestaan  hadden,  in  zieh  vereeñigdé  (1). 
 Dé raad  van  bëstuur  der Kòninklijke  geldmiddëlen was  in  dien  tijd  gewoon,  
 het  Muntmeesterschap,  bij wijze  van  pacht,  voor  den  tijd  v®  drie jaren  aan  te  
 besteden,  of,  gelijk mën  het  ook  noemt,  uit  te  doen,  en  de  deswege  geslotene  
 overeenkomst,  zoo  geene  bijzondere  redenen  zulks  ontraadden,  na  verloop  van  
 zoodanig  tijdvàk  telkens  te  vemieuwen.  Zoo werd,  daar dé Heer nijhoTp geene  
 vroegere  vermeldt ,  den  19 October  1569,  Jacob  Dirkszoon  Alewijn,  een  poor-  
 ter  van Amsterdam  (het  geslacht  is  zeer  bekend),  tot Muntmeester  te Nijmegen  
 aangesteld,  en  zijne  aanstelling,  drie jaren  daarna,  namelijk  den  1  Julij  1572',  
 en  nogmaals  den  17  Februarij  1578  vernieuwd,  enz.  enz.  Omtrent  de  latere 
 (1)  Het medegedeelde  is  te vinden  in  den Älg.  Konst- en leùterhode voor 1831, D. II ,  
 bl.  42.0. — Minder juist komt ons  echter voor,  wat  de Heer  n i j h o f e   t.  a.  p.  bl.  419  en  
 420  zegt,  dat  in  het eerste, gedeelte  der vijftiende  eeuw  de Munt van Ambern naar  Nijmegen  
 overgebragt zoude  zijn.  Immers uit bet  door  ons,  bij  de vermelding der Regering  van  
 Maximiliaan  en Filips  den  Schoonen,  op  bl.  104  en  105 medegedeelde  blijkt',  dat een  bij-'  
 zonder  daartoe' afgevaaidigd  persoon  den Muntmeester  en  de  nienwlings vervaardigde munten  
 uit  Arnhem  naar  Antwerpen  kwam  halen.