
 
        
         
		En  nu  volgt  dan  eene  opgaaf der munten,  waaruit wij  zien,  welke  soorten,  
 te gelijk met  de munten  van Karel V  en Filips  I I ,  ten  jare  1560  binnen Gelderland  
 in  omloop  waren  en  voor  welken  prijs  zij  toen  gingen: 
 //In  den  eersten  den  dubbelden  ducaet  sal  loep  ende  ganck  hebben  duerende  
 // den  voerschreven  tydt  ten  pryse van  vier ghuldens  thien  stuyvere,  den  gouden  
 //reael van  ses  en  veertich  i n ’t marck tot  soeventigh  stuivers,  den  halven  gou-  
 //den reael  ende  Philippus* daeler  tot  vyff en  dartich  stuivers’t  stuck,  den  gou-  
 // den  ende  silveren  Carolus  gulden  tot  twee-  en  twintich  stuivers,  de  goude  
 u croone  van  onsen  slaghe  tot  een-  en  veertich  stuivers ,  de  fransche  croone met-  
 // ter  sonne  tot  een-  en  veertich  stuivers,  de  fransche  croone  metter. croone  tot,  
 //veertich  stuivers,  de  croone van  Portugael mitter  langen  cruyce  tot  twee-  en  
 // veertich  stuivers,  de  spaense  croone  tot  veertich  stuivers,  de  croone  van  Ita-  
 //lien, Roomen, Venegie  ende Lombardyen tot  veertich  stuivers,  de  schuytkens  
 // tot  een-  en  veertich  stuivers,  ’t  gulden  vlies  tot  vier-  ende  vyftich  stuivers,  
 // den  gouden  reael  van  Oistenrycke  tot  thien  gulden,  den  rosenobels  vyff gul-  
 tf dens,  den Henricus noble  vier  guldens acht  stuivers,  den  noble  van Ylaende-  
 //ren  tot vier  guldens  vier  stuivers,  de halve  ende  vierendeel nae  advenandt,  de  
 // oude  angelotten  van  Engelandt  tot  drie  gulden  ses  stuivers,  die  angelotten  
 //metten  O  boven  ’t  schip  tot  drie  gulden  drie  stuivers,  den  gouden  leeuw  tot  
 //vyftich  stuivers,  den  gouden  ryder tot  vyff-  ende  veertich  stuivers,  de ducaten  
 // van  Hongheryen,  Spaengien  ende  Portugal  tot  vyff-  ende  veertich  stuivers,  
 //de  ducaten  van  Italien  ende  den  saluyt  tot  vier-  en  veertich  stuivers,  den  
 //Andriesgulden  ende  den Guilelmus  tot  drie-  en  dartich  stuivers  ’t  stuck,  den  
 //gouden  gulden  van Duytslant twee-  en  dertich  stuivers, den gouden Philippus-  
 //gulden  tot  soeven-  en  twintich  stuivers ,  den  Fredericus  ende,  gulden  van  
 //Beyeren  tot  twee-  en  twintich  stuivers  ’t  stuck,  den Gelderschen  Ryder  tot  
 //vier-  en  twintich  stuivers,  den  Amoldus  gulden  tot  achtien  stuivers,  den  pos-  
 //tulaet  van  Hoirn tot  twaelf stuivers,  den  postulaet  van Gulick  tot  elf stuivers,  
 // den  Rijcksdäeler  tot  dertich  stuivers.// 
 Niet  minder  dan  eenenveertig  verschillende  gouden  en  d/ne  zilveren munten  
 [de  laatste,  met  de  drie  onderdeelen  van  den  Filipsdaalder  er  zes  uitma-  
 k ende]  zijn  alzoo  in  dit  plakaat  vermeld.  Geen  wonder,  dat  de  burgerman 
 bij  zulk  een  plakaat  afbeeldingen  noodig  had,  die  men  Beeldenaars  noemde. 
 Het  groot  aantal  vreemde munten,  in  deze  landen  en,  gelijk  bleek,  ook  in  
 Gelderland,  als  gangbaar  vermeld,  was  hier  of  door  den  aanzienlijken  koop-  
 handel op  Portugal,  Spanje  en  Italie,  als  saldo  van voordeelige handelsbalansen,  
 of  wel,  en  zeker  het  meest,  door  de  menigvuldige  vreemde  krijgsknechten  in  
 dienst  van  Karel  V  of Filips  I I ,  gekomen. 
 Gaan wij  de  verschillende  vermelde muntsoorten  eens  na  ten  behoeve van den  
 Gelderschman  uit  onze  dagen,  die  wenscht  te  weten,  welke  toch  die munten  
 waren,  die  in  1560  in  zijn  Hertogdom  gangbaar  waren. 
 De  dubbelde  ducaten  waren  of van  Spanje,  of van  Italie,  of van  Nijmegen,  
 of  van  Batenburg,  maar  de  beide  laatsten  behoorden  tot  de billioen  ver-  
 klaarde  munten,  indien  zij  toen  reeds  geslagen  waren.  , 
 De  gouden  reaal  is  afgebeeld:  met  den  Gelderschen  Stempel  op  Pl.  XXIV,.  
 N°  1  van  het  tegenwoordige  werk ;  met  den  Brabandsch-Limburgschen  in  
 ons  Werk  over  die  Munten  (Haarlem  1851),  Pl.  XXYI,  N°  1  en  2. 
 De  halve  gouden  reaal:  voor  Gelderland,  Pl.  XXIV,  N°  3  en  4;  voor  Bra-  
 band  en  Limburg  t.  a.  p.,  Pl.  XXVI,  N<*  3,  4  en  5. 
 De  //Philippus  daeler //:  voor Gelderland,  Pl.  XXV, N  8,  9 ,1 0  en 11; voor  
 Brab.  en  Limb.  t.  a.  p.,  Pl.  XXVII,  N°  12  en  13,  en XXVHI, N’ 14. 
 De  //gouden  Carolusguideny/:  voor  Gelderland, Pl.  XX,  N°  5; voor Brab.  en  
 Limb.  t.  a.  p .,  Pl.  XXIV, N°  4  en  5. 
 De  //silveren Carolusgulden//: voor Gelderland,  Pl. XX, N  11; voor Brab.  en  
 Limb,  t.  a.  p .,  Pl.  XXIV,  N°  8  en  9. 
 De  // gouden  croone  van  onsen  slaghe //;  voor  Gelderland,  Pl. XX, N  1  en  
 2,  en Pl. XXIV, N°  2; voor Brab.  en  Limb. t. a. p ., Pl. XXIV, N° 6 en 7. 
 De  // fransche  croone metter  sonne //  is munt  van  de Köningen  Lodewijk X I,  
 Karel VIII,  Lodewijk XII,  Frans  I ,   Hendrik  I I ,  Karel  IX, Hendrik III  
 en  (den  Kardinaal  van Bourbon)  Karel X  (1461—1593),  en  afgebeeld  in  
 de  werken  van  l e b l a n c   en  c om b r o u s e . 
 De  // fransche  croone  mitter  croone //  is  munt  van  de  Köningen  Karel VI,  
 Karel VII,  Lodewijk XI,  Karel'VIII,  Lodewijk XII  (1380——1514),  en  
 is  mede  afgebeeld  bij  l e b l a n c   en  c om b r o u s e .