
 
        
         
		lt.  bastouen  (1) 
 lt.  die  mytter  flammen  (2).  I 
 It.  aide Akensscbe  buysse  (8) I 
 It.  ainde  iclelyk ens  (4) > 1  alb 
 It  haltf boddregers 
 It.  Zutphenssche  alb  (5) 
 It.  die  Swenkens  (6)  1 ,  . 11  flemss. 
 It.  Camper krompsterten  (7)J  * 
 It.  all pennyngen,  die 10 groetkens gegolden hebben, sullen 8 groetkens gelden. 
 It.  all muyterkens  sullen  gelden meuwkens. 
 Tot  dus  verre  het  door  den  Heer  n i jh o f f   medegedeelde. 
 Bl.  132,  van  onder.  De Hoornsehe  guldens waren geene  andere dan  die  van  
 Bisschop  Jan  van  Hoorn.  Die  te  Weert  geslagen,  werden  eerst  later  in  deze  
 eeuw  gemunt. 
 Bl.  184,  re g .  7  v a n   o n d e r , S ta a t:  alle  d .  i. gezamenlijk. 
 Bl.  135,  re g .  1  v a n   b o v e n , S ta a t:  de  deur,  le e s :  eene  der deuren. 
 Dat wij  de  hoogst  aanzienlijke  söm  voor gemeld  schilderij  weigerden,  is  daar-  
 aan  toe  te  schrijven,  dat  wij  ons  steeds  vleiden  dat  de Hooge Regering eenmaal  
 gevolg  zoude geven  aan  ons  herhaalde  malen  gedaan  voarstel  tot  de inrigting  
 van  een  Museum  van  Nationale  Oudheden  (,zie  daarover  onder  anderen  de  
 Alg.  Konst-  en  Letterbode  van  1851,  bl.  284),  en  wij  daarom  een  stuk voor 
 (1)  Ons  tot  dus  verre onbekend;  schijnt  ook  aan  den Rijn  te  hnis  te  behooren. 
 (2)  Hiermede worden  waarschijnlijk  Keulsche  munten  bedoeld.  ,  Zie  de vla/mmen  in  het  
 bovendeel  des  wapens. 
 (8)  Wij  gissen  dat  dit weder eene volksbenaming  is,  terwijl  men  den  areitd op  de munt  
 voor  een  buysasrd,  eene  soort  van  havik,  aanzag. 
 (4)  Zal  eene  Vlaamsche  muntsoort  geweest  zijn,  ook  wel  claylen  gespeld.  . 
 (5)  Wij. zullen  deze mededeelen in  onze Mv/nten  der  Steden  en Heeren van  Gelderland. 
 (6)  Kleefsche muntjes  (grooten  of halve  grooten)  met  de  afbeelding  van  eenen  Zwaan. 
 (7) Munten  van  den Utrechtschen  Bisschop  a a i i n o u d   v a n   h o o r n e   ,  aldaar  (eene  munt-  
 stad  van  zijn  Oversticht)  geslagen. 
 het  vaderland  wilden  behouden,  dat  buiten  alle  kijf  in  hetzelve vervaardigd  is. 
 Aldaar,  reg.  5  van  onder:  ontheit  is  belüfte ;  Rede  is  Raden ; ysseren  zijn,  
 gelijk men  weet,  Stempels,  muntstempels. 
 Bl.  141,  reg.  15  van  boven,  staat:  58  op  het  lood,  enz  ;  lees:  of 928  uit  
 een mark.  Dit  toch was  de helft van  een  pond,  werd  verdeeld  in  8  oncen,  elk  
 once  in  2  lood,  het  lood  weder  in  4  drachma’s ;  het  geldt  hier  geen  mark  
 Trooisch,  maar  een  Duitsch  of Keulsch  mark. 
 Bl.  143,  in  ’t midden:  johan  van  b u e ll,  misschien  de  zelfde,  die  bl.  121  
 Meester  jan genoemd  wordt ,  schijnt  de  Graveur  der  muntstempels  van  Karel  
 van  Egmond  geweest  te  zijn. 
 Aldaar,  van  onder.  De  gouden  Snaphanen,  ons  nimmer voorgekomen,  schij-  
 nen pièces de plaisir,  en  alzoo  stukken  tot  geschenken  bestemd,  geweest te  zijn. 
 Bl.  144,  reg.  9.  Dm  zÿn  er,  enz.  Wij  gelooven  thans  dat  dit  eene  on-  
 jui8te  opvatting  van  ons was.  Aan  de gezamerdijlce  muntgezellen  zal  er  jaarlijks  
 op  Kerstijd  voor  aalmoezen  in  de  kerk  (offergeld)  gegeven  zijn  een  gouden  rij-  
 der.  Er  waren  dan  meer  dan  drie  muntgezellen,  misschien  wel  dertlg.  Zie  
 het door ons aangeteekende in onze Munten van Rraband en  IÂmbwrg,  bl. 48 noot 
 Bl.  146 :  ainden  darden  dach,  d.  i.  drie  dagen. 
 Wij  meenen  het  hier  de  plaats  om  te  moeten  vermelden,  dat  wij  door  de  
 goedheid  van  den  Heer  l.  j.  e.  keü lle r , Notaris  te Venlo  (1),  een  afschrift  
 mogten  ontvangen,  en  later  een  veel  naauwkeuriger  dito,  door  de  goedheid  van  
 den  Heer  Notaris  guiblon  te  Roermond,  van  eenen  op  het  stadhuis  te Venlo  
 berustenden  giftbrief  van  Karel  van  Egmond  aan  die  stad,  gedagteekend 2  Fe-  
 bruarij  1525. 
 Wij  laten  gemeld  Charter  hier  volgen,  zonder met  eenige  zekerheid  te  kun-  
 nen  zeggen,  (daar op  het Venlosche  stadhuis,  bij  naauwkeurig onderzoek,  bleek  
 geen  ander  stuk  meer  te  berusten,  tot  de  munt  betrekkelijk,  dan  dit) ” dat  er  
 immer  onder  Hertog  Karel  te  Venlo  inderdaad  gemunt  is  geworden,  hoewel  
 zulks  waarschijnlijk  is: 
 (1)  Schrijver  van:  Geschiedenis  en beschrijoing  van  Venloo.  Venloo  1843,  ééa Deel  8’. 
 54