
De vierde munt, die waarschijnlijk halve groot heette, heeft op de vz.
den dubbelstaartigen, gekroonden, Gelderscben leeuw binnen een parelcirkel.
Ömschrift:
¿fr MONSmTi i ÖS i GSLRSnßlS. -
Kz. Een gejijkbeenig kruis, dat zieh tot aan den rand del munt uitstrekt.
Tusschen de beenen van het kruis:
m©Gfi | rosiiD | » v # • g | © e rd
Z. weegt 0,9 w. Is van Z5.
Het muntje N°. 5, op PI. V I, waarschijnlijk plak genaaind (zie het Charter
van Eduard van 3 Februarij 1371), en overeenkomende met de grootte der
Groningsche plakken (zie onze Afdeeling: Munten van Vriesland, Groningen en
JJrenthe) , heeft op de vz. den gekroonden Gelderschen leeuw, en tot ömschrift:
¿fr rnSGbjWSIiD : D V # : GSIlR
Öp de kz. tusschen de beenen van een eenvoudig kruis:
SROß | ©rPTI | G©U | RSJß
Hetzelve weegt slechts 4 korrels.
Op een ander exemplaar leest men op de vz.:
^ raSG^fllQIi: DVX : GSIiRS
Hetzelve weegt slechts 3 korrels, en is van Z6..
Deze muntjes zijn tusschen 1373 en 1379, waarschijnlijk te Zalt-Bommel,
vervaardigd (1).
MARIA.
1361 (?) —1399.
Even als hare oudere zuster Mechteld, bij het kinderloos overlijden van Rei-
noud III in 1371, zieh van het hoogste gezag in Gelderland trachtte meester
(1) Hertogin Mechteld, dochter van Beinald II en Sophie van Bertholt, gebmikte al-
leen Brabandsche en Hollandsche munters op haar munthuis, zoo als blijkt uit eene door
haar uitgevaardigde Ordonnantie, waarvan de aanhef aldns luidi:
te maken, zoo deed zulks ook hare jongere zuster Maria, gehuwd met Willem,
den tweeden Hertog van Gulik, en wel met des te meer regt, aangezien hij
■eenen zoon bezat, welke te dier tijde den leeftijd van zeven jaren had bereikt.
Dezen zullen wij later als Hertog zien optreden.
Inmiddels voerde'dan, even als Mechteld, ook de weduwe van Reinoud I I I ,
Maria, den titel van Hertogin van Gelre, en zij. liet met dezen titel op haar
kasteel van Oijen munt slaan, waarschijnlijk reeds in 1373 (1). Hoe lang zij
zulks gedaan heeft, is ons nergens gebleken, waarschijnlijk echter gedurende een
aantal jaren, daar wij zoo aanstonds zien zullen, dat er Oijensche goudguldens
van tweederlei gehalte voorhanden moeten geweest zijn. Misschien bleef zij het
munten tot aan hären dood, die in 1399 voorviel (3), voortzetten.
Daar Hertog Willem van Gulik, gemaal van Maria van Gelderland, door den
Duitschen Keizer tot momboir of voogd van zijnen minderjarigen zoon, wien hij
met het Hertogdom Gebe en het Graafschap Zutphen beleCnd had, aan-
gesteld was , en van welke voogdij wij zoo straks een Numismatisch monument
zullen aantreffen, is het niet waarschijnlijk , dat er munten van deze Maria zullen
bestaan hebben, '
In de eerste plaats dan geven wij, onder N°. 1 , de afbeelding van eenen
Rijnschen of Arnhemschen goudgulden, buiten allen kijf (zie de volgende me-
«Wy Mechteld, by der genaden Godts, Hertoginne van Geben, Gravinne van Bloys
«en van Zutphen, doen condt allen luyden dat wy met onsen volcomenen will en bedach-
«tigheyd, om nutschap ende ])rofyt van ons ende van- onsen landen, hebben geconsenteert
«ende gewillecnert, gegeven ende geven Onsen werckluyden ende munteren van den 8er-
«mente van Brabt ende van Holl‘ dat wercken ende munten van onsen munten in onsen
«landen van Gebe ende van Zutphen. Ende willen ende ordonneeren, dat geen werckluy-
«den ofte munteren en mögen wercken in onse voors? munten sy en syn van den vpors“ ser-
«menten, bpdat wij mögen volvolgen ende vervolgen ende genoech doen met hen onsen
«voors® munten (hier volgen nadere bepalingen en Privilegien).
«Gegeven tot Zaltbommel in den jare ons Heeren 1874 op dach Processi et Martinia-
«ni der Heylige Martelieren.» Copulaet (Bij den Heer o. k e e b te Amsterdam.)
(1) Misschien heeft Maria, gedurende de gevangenschap van hären gemaal (1361—
1871), de regten van diens broeder Eduard niet willende erkennen, reeds toen de ge-
melde munten laten vervaardigen.
(2) Nijhojf, Gedenhoaardigheäen,D. H I, bl. xoi.