
 
        
         
		MECHTELD. 
 (1371—1379.) 
 Zeer  merkwaardig  zijn  de  op  PI.  V  en  VI  afgebeelde  munten  der  Hertogin-  
 nen  Mechteld  en  Maria,  de  eene  halve  zuster  van  Eduard  en Reinoud  I I I ,  de  
 andere  weduwe  van Reinoud  III.  Mechteld maakte,  bij  beider  kinderioos over-  
 bjden  in  1371,  even  als  hare met  den Hertog  van  Gulik  gehuwdé  jongere.zuster  
 Maria.,  aanspraak  op  de  erfopvolging.  Beiden  hadden  verschillende  gronden,  
 waarop  zij  deze  hare  aanspraak  deden  gelden.  Zie  die  gronden  ontwikkeld  bij  
 nijhofp ,  Gedenkwaardigheden,  D.  I I I ,  bl.  iv—vi. 
 Van  Mechteld,  oudste  zuster  van  den  overléden Hertog  en  hoofd  der  Heke-  
 rens,  op  dit  tijdstip,  te  weten  in  den  aanvang  van  1372,  (n i jh o f f ,  Gedenkwaardigheden, 
   D.  I I I ,  bl.  ix)  gehuwd met  Jan  van Blois, Heer  van  Chatillon,  
 heeft  de  op  PI.  V  eerst  door  ons  afgebeelde  munt,  zijnde  een  dubbele  groot  
 of  dusgeneamde  boddrager  (die  voorzeker  niet  vroeger  dan  in  het  jaar  1,372  
 kan  geslagen  zijn,  ook  niet  later  dan  in  Maart  van  het  jaar  1379,  toen  zij  af-  
 stand  van  de  regering  deed)  (1),  op  deszelfs  vz.  het  omschrift:  , 
 mSGMSIiDIS I D V tt:  (eigenlijk  moest  het  zijn  Ducissa,  gelijk  men  ook  
 zoo  dadelijk  Comitissa  vindt)  GSIlRß' * Z ! G03OT' * D© : JWTF' 
 Dit  is  de  tweede  maal ,  dat  ons  op  de munten  de  vermelding  van  het  Graaf-  
 schap  Zutphen  voorkomt,  welke  vermelding  eéne  eeiiw  op  de  Geldersche  munten, 
  stand  houdt.  Op  de  kz,  staat  in  den  binnenrand: 
 *   MONEW25 * GEb^EßSIS  
 Verder  in  den  buitenrand:  J)t 
 %  BSN©DIGWVS! enz. 
 (1)  N ijh o ff,  Gedenkwaardigheden,  D.  H I ,  bl.  40.  Het  is echter hoogstwaarschijn-  
 lijk,  dat  de  boddragers  van  Mechteld uit de allereerste jaren  barer  regering  dagteekerien,  
 dewijl  hare magt  spoedig  zeer  afnam. 
 Het  stuk  weegt  3  wigtjes  £  korrel,  en  is  van  Z4. 
 De  onder  N”.  2  afgebeelde  groot,  door  ons  vroeger  ontleend  aan  het  werkje  
 des  Heeren  de  r o ije   van  w ic h en ,  getiteld:  Eenige  middeleemosche  Munten,  
 Noodmunten  en  zeldzame  Benningen  beschreven  en afgebeeld,  Nijmegen  1847, onder  
 N".  1 ;  doch  in  ons  werk  naar  het  oorspronkelijke  stuk  andermaal  afgebeeld,  
 heeft eenig, doch gering, verschil in het omschrift der vz., terwijl  op  de kz.  thans  
 gelezen  wordt : 
 >5«  MONETCZS  .  GELDEREßSIS 
 Weegt  als  de  vorige  en  is  van  de zelfde zeldzaamheid.  ( jRevue Belge,  T.  IV ,  
 page  307.). 
 Aan  dat  zelfde  werkje  ontleenden  wij  de munt  van Mechteld,  door  ons  onder  
 N°.  8 ,  wederom  naar  het  oorspronkelijke  stuk,  afgebeeld.  Het  is  de  zelfde  
 type,  welke  ons  vervolgens  zoo menigvuldige  malen  onder  de  regering  van Hertog  
 Willem  II  zal  voorkomen.  Kan  de  naam  dezer munt  blank geweest  zijn,  
 of  was  het  mede  een  groot ?- 
 De  vz.  heeft  in  een  compartiment  van  twee groote  (regts  en  links)  en  twee  
 kleine  bogen  (van  boven  en  onder)  den  gekroonden  en  gecimierden  toumooi-  
 helm,  die  door  twee  leeuwen  als  supports  vastgehouden  wordt.  Omschrift: 
 *   MECtyfteiiO Î DV* * GSllR î  Z % COIOT J }VW. 
 Op  de  kz.  vertoont  zieh  een. zeer  versierd  vierbeenig  kruis,  dat  geheel  af-  
 wijkt  van  de  vroegere  eenvoudige  afbeelding  des  kruises.  Thans  eindigen  de  
 punten  in  bloemstrikken.  Wij  zullen  verder  nog  dikwerf zulke  sierlijke  kruisen  
 op  de  munten  aantreffen.  Omschrift : 
 *   MONSTE2Ï .  DS * ïjWSGISKSIS. 
 De  stad Huessen  of Huissen  was  eene  bezitting  van  Hertogin  Mechteld.  Zij  
 had  die  stad  namelijk  in  lijftogt  uit  haar tweede  huwelijk  met  Jan,  Graaf van  
 Kleef,  en  overleed  daar  in  het  jaar  1382  (1) ,  terwijl  zij  zieh,  bij  hären  afstand  
 van  hare  regten,op  Gelderland,  den Hertogelijken  titel  voorbehouden  had. 
 Z.  weegt  2  w.  en is van Z5.  Zie haar vermeld Berne Belge,  T.  IV,  p.  307. 
 (1)  Van  spaen,  Oordeelk.  Inleiding  tot  de Hist,  van  Gelderland,  D.  I I ,   bl.  260  
 en  261.  Nijhoff,  Gedenkwaardigheden,  D.  I I I ,   bl.  xi.n.