
 
        
         
		Wat het opgeven van de  mate van zeldzaamheid eeniger  munt  betreft,  die wij,  
 op het voetspoor van  den  Staatsraad von  reichel  te  St.  Petersburg,  naar  aanlei-  
 ding  van  de  opgave  van  Professor  serrure  te  Gend,  voor  de  Brabandsche  en  
 Limburgsche mimten  begonnen  waren op  te  geven,  hebben wij  gemeend,  hoewel  
 zulks  ons  nog  oneindig veel  tijd  en  zeer  groote  moeite  heeft  gekost,  daarmede  
 bij  de  Grafelijke  en  Hertogelijke  Geldersche  munten  te  moeten  voortgaan. 
 Te  dien  einde  hebben  wij  bij  het bezoeken of raadplegen  van  meer dan vijftig  
 Kabinetten opgeteekend,  in  welke  dier  verzamelingen  zieh  iedere,  door  ons  af-  
 gebeelde,  munt  bevond.  Hadden  wij  die  slechts  in  een  Kabinet  aangetroffen,  
 dan  gaven  wij  aan  deze munt,  met  eenige  afwijking  van  de  door  den  Staatsraad  
 von  Reich e i,  eh  Professor serrure aangenomene wijze  van  berekening,  de  zesde  
 trap  van  zeldzaamheid  (Zs);  vonden  wij  eene munt  in, slechts  twee Kabinetten,  
 dan  gaven  wij  aàn  haar  de  Zs ;  in- drie.  verzamelingen  Z*,  en*.  enz.,  terwijl wij  
 aan  die,  welke wij-bijkans  in  elke  verzameling  ontmoeteden,  den  graad  van  Zl  
 gaven.  Wij  willen  onze  lezers  echter  opmerkzaam  maken,  dat  men  niet  al  te  
 zeer  aan  deze  manier  van  berekening  moet  hechten,  daar  eene  enkele  muntvond  
 soms  groote  verandering  te  weeg  kan  brengen. 
 Î)eze  zelfde  wijze  van  handejen  zijn  wij  voornemens  bij  de  latere  deelen  van  
 dit  werk  te  volgen, 
 Wij  verzoeken  echter  vriendelijk  verschooning,  indien  men  abuizen  in  onzen  
 arbeid mögt ontdekken ;  zij  zullen  wej  niet  ontbreken.  Terwijl  wij  den  druk  van  
 dit werk verzorgden,  en  tijdens het drukken  nog dikwerf bijdragen ontvingen  van  
 zijden,  van  waar wij  ze  met  verwacht  en  dus  ook met  gezqcht  hadden,  na  onze  
 aanvragen  in  bijna  aile  dagbladen  des  lands  (Limburg  zelfs  niet  uitgezonderd);  
 terwijl wij  dan,  zeggen  wij,  met  bet  drukken  van  dit  werk  bezig  waren,  moes-  
 ten wij ons telkens onledig houden met  de  verzorging  der  platen  en  de  herziening 
 van  den  tekst  der  Munten  van  de  Steden  en  Heeren  van  Gelderland,  waarvan  
 thans  reeds  de  XIVe  gereed  is  en  wij  weldra  met  het  drukken  van  den  tekst  
 eenen  aanvang  zullen  kunnen  gaan  maken. 
 Wij  meenen  het  niet  ongepast  hier  te  vermelden,  dat  de  eerste  redactie  van  
 dit  werk  reeds  op  den  1  April  1844  bij  teyler’s  Stichting  ingezonden was,  en  
 dat  dus  de  mededeelingen  van  den  Hoogleeraar  serrure :  Monnaies  d’or  de  
 l’ancien  Duché  de  Gueldre  (ten  jare  1847  uitgegeven  in  Deel  III  der  Berne  
 I de  la  Numismatique Belge) ;  de Monnaies  d Eleonore,  Duchesse  de  Gueldre,  van  
 Mr.  ch.  piot  in  het  zelfde Deel,  gelijk  ook  de mededeelingen van  onzen vriend,  
 den Heer  j .  f .  g.  m e ijer   (die  overigens  zeer  groote  Verdiensten  jegens  dit  werk  
 heeft),  in  den  Älgem.  Ernst-  en  Letterbode  en  in  gemelde  Berne,  alle  dagtee-  
 kenen  na  de  eerste  inzending  van  onzen  arbeid  ter  beoordeeling ;  eindelijk  dat  
 onder  de  Geldersche  munten,  voorkomende  in  bet  met  Nederlandscbe  dege-  
 lijkheid  uitgegevene  werkje  van  den  Luitenant-Kolonel  de  r o ije   van  wichen-,  
 getiteld:  Eenige  middeleeuwsche  Munten,  Noodmunten  en  zeldzame  Benningen  
 beschreven  en  afgebeeld,  Nijmegen  1847,  zieh  ook  munten  bevinden,  reeds  in  
 1843  door  ons  geteekend. en  in  ons  werk  opgenomen. 
 Bij  al  de  moeite  en  zeer  groote  kosten  van  onzen  arbeid,  troost  ons  de  gedachte, 
   dat  eindelijk  eens  de  Muntgeschiedenis  van  Gelderland  tot  op  1576  bet  
 bebt  ziet;  een werk waamaar sedert  lang  niet  alleen  Nederlandscbe  Numismatici  
 vurig  verlangden,  maar  ook  een  aantal  andere  Beoefenaars  der  wetenschap,  
 door  gebeel  het  besebaafde  Europa  verspreid.  Nu  zal  men  overal  de  onzekere  
 munten  in  de  Kabinetten  nog  eens  gaan  nazien,  en  wij  twijfelen  niet  of  deze  
 nasporingen,  met  ijver  voortgezet,  zullen  aan  ons  of  onzen  opvolger  de  stoffe  
 voor  een  meer  of  min  uitgebreid  Supplement  opleveren.  Het  is  nu  dubbel  te  
 bejammeren,  dat  de  inrigting  van  bet  werk  des  Heeren  verkade  (boe  ver