
 
        
         
		1  tot  sleischat.  De  remedie  was  NB  $  op  de  snede,  d.  is  ¡¿r!  —  Thans--  
 bestaat  er,  bij  de  groote  vorderingen  in  de  schei-  en  werktuigkunde,  en  
 vooral  na  de  toepassing  der  stoomkracht  op  de muntvervaardiging,  geene-  
 .remedie  meer,  die  bij  de  wet  van  September  1816  nog  toegestaan  werd. 
 Men  ziet,  dat  de  naam  snaphaan,  aan  deze  soort  van munten  gegeven,  
 die  eerst  van  1516  dagteekenen,  eene  volksbenaming  is.  Wij  hebben  zoo  
 geheele  als  halve  van  deze  muntsoort  afgebeeid  op  onze  Plaat  XVIII. 
 6“  Eynen  eynvoldigen  stuver.  Gebalte  3  penn,  en  van  101  in  de  mark;  slei—  
 scbat  1;  dus  gedeelte  voor  den Landsheer. 
 Wij  kunnen de bedoelde munt onder de door ons afgebeelde niet aanwijzen. 
 7°  Eynen  dobbel  voecicgc  (sic).  Gebalte  3  penn,  en  20  grein;  69  stuks  in  
 de  mark  en  1  tot  sleiscbat.  Alzoo  ontving  de  Hertog  van  dezen muntslag  
 ¿s gedeelte.  Van waar deze: willekeur in vergelijking met de vorige muntsoort? 
   Doch  deze  is, eene  van  de  bonderde  vragen,  die men  in  de Numis-  
 matiek,  even  als  in  andere  wetenschappen,  gemakkelijker  kan  doen,  dan  
 goed beantwoord  krijgen. 
 Nog minder  dan  van N"  6  weten wij  of we de  dobbel voecheye onder onze  
 munten  afgebeeid  hebben.  Quantum  est quod neseimusl  Kiliaan  en  zijn  
 uitgever  van  hasselt  laten  ons  omtrent  den  naamsoorsprong  in  bet  onze-  
 kere,  daar  zij  het  woord  niet  opgenomen  bebben;  wat  de  waarde  betreff,  
 zoo  schijnt  die,  als  körnende  voor  tusscben  den stuiver en  den halven stui-  
 ver,  of  |   of  |   stuiver  gegolden  te  bebben. 
 8°  Eynen  hcdv&n  stuiver..  Gebalte  3  penn.;  212  in  de  mark en  2  tot  sleiscbat.  
 Kan  eene  onzer  munten  N’  30,  32  of  33  geweest  zijn. 
 9°  Eynen  ort stuver.  äGebalte  2  penn,  (dus  slecbts  J  zilver);  340  in  de mark;  
 4  tot  sleiscbat  voor  den  Vorst. 
 Waarschijnlijk  onze  munten N°  34 , 35  of 36  op  Plaat XVII,  en N"  13  
 op  onze  Supplementplaat. 
 10°  Eynen  halven  oirt  (of  f   stuver).  Gehalte  1  penn.  8  grein  (tWs) ;  29  op  
 bet  lood.öf  928  stuks  in  een  pond  en  1856  in  bet mark;  »eynen  stuver  
 tot  sleeschat.// 
 Waarschijnlijk was  het  de  door ons, naar  eene teekening, door  den  Heer 
 ü.  slangen,  bij  Roermond  wonende,  toegezonden,  onder  N"  14  in  bet  
 Supplement  afgebeelde,  zeer  kleine munt. 
 11°  Eyn  halff negertrnannelcen.  Gehalte  1  penn.  4  grein  (slechts  zilver,  dat  
 ons  doet  denken  aan  de Brabandsehe  muntjes  uit  dezen  tijd,  de Mindeija-  
 righeid  van Karel V);  58  op het  lood  of 1856  stuks  uit  een pond en  3712  
 uit  een mark.  Tot  sleiscbat  ontving Karel  1  stuiver. 
 12’  Eynen  penninck  die  haldbn  sali  8  penn.  fyns.  Er  wordt  aan  deze  munt  
 geen  naam  gegeven,  doch gezegd,  dat  er  88  op  de mark  zouden  gaan,  en  
 dat  men  er  den  Vorst  » eynen  to  sleetsehatv/  zoude  geven. 
 v. Der penninck  sal  geiden  ind weerdich wesen  drie  der  stuvers  vorscr.» : 
 Dus  beette  het  stuk  waarschijnlijk  een  driestuiverspenning. 
 »Van  al  de .voirgaende munten,»  aldus  lezen  wij  verder,  »uytgesundert  den  
 » golden gulden, sali der muntmeister in  't alloye hebben twee greyn tot remedie.» 
 Bij  Charter  van woensdag  Sint  Kätrynen  avondt  anno  xviij  belooft  de  Hertog  
 voortaan  slechts  anderbalf  der  gemunte  golden  penningen  tot  sleiscbat  te  zullen  
 nemen..  Zie  Bijlage  AA. 
 Volgens  Ordonnantie  van Manendaige  post  Laurentii  martyris  anno  xvc  in^.  
 twynticb  (Bijlage BB),  gaf  de  Hertog  verlof  aan  zijnen  Muntmeester  Nyclaes  
 Nyber  om  de  halve  stuivers,  die  bij  tot  dus  verre  ten  getale  van  202  uit  een  
 mark  en  op  het gehalte  van-2  penn,  ßjns moest  laten  vervaardigen,  —  äange-  
 zien  het  verloopen  der  munt —  voortaan  te mögen  laten  slaan  op  een  gebalte  
 van  slechts  >/eynen  pennynck  ind  achtbien  greyn  fyns.» 
 Verder  deden wij  hier  eene  Muntmeestersrekening van Nyclaes Nyber  mede,  
 loopende  van  11  Augustus  1521'tot  13  Julij  1524. 
 »NYCLAES  NYBER.  
 ix  Augs  1521—xin  July  1524. 
 ONTFANCK, 
 Item  helft  die Muntmeyster  syne  rekenscbap  gedain  aengaende  opten  ixCD Au-  
 gusti anno xv° xxi vytgaende op ten xiij" Julii Anno xxiiij beloipt die tyt drye jair. 
 Van  den  golden  payment. 
 Item  befyndt sich  dät  by  in  den  tyt  vurscr.  gemunt  befft  aen  gelreschen  golden  
 Ryders,  nae  vermoegen  der  partes  van  Sander  van  der Boenen weerdeyn