
De zeldzaamheid is als volgt: van N". 2 Z1; van N“. 3 Zä ; van N°. 4 Z2;
van N°. 5 Z6; van N". 5* Z*j van N*. 6 Zs ; van N y 7 Z*.
Als bijlagen deelen wij, onder B e nC , twee Muntcharters van Eduard mede,
ons in der tijd goedgunstig toegezonden door den Heer Archivarius n ijh o f p ,
en later uitgegeven in het IIe Deel van zijne Gedenkwaardigheden. Zij zijn
van het grootste belang voor de geschiedenis van het Muntwezen in Gelderland,
als de oudste voorhandene stukken van dien aard.
Het is hoogst waarschijnlijk, dat de stukken van een halven, vierden en
achtsten groot (de beide laatste Brahandschen en Hollandschen genaamd), in het
eerste Charter vermeld, en de placken, waarvan in het tweede gesproken wordt,
alle inderdaad vervaardigd zijn geworden; want Hertog Eduard sneuvelde eerst
op den 24 Augustus 1371, dus lang genoeg na de uitvaardiging der Muntor-
donnantien om de Stempels of munt-ijzers te hebben kunnen doen snijden en
de stukken slaan; maar hun getal zal. waarschijnlijk niet groot geweest zijn , al-
thans tot dus yerre zöchten wij het merendeel derzelve in meer dan vijftig ver-
zamelingen te vergeefs. Wij zullen echter geene pogingen onbeproefd laten om
ze, zoo mogelijk, op te sporen, en hopen dezelve dan later in een Aanhangsel
tot ons werk mede te deelen. De plack ging waarschijnlijk door zijnen uiterst
kleinen omvahg en laag gehalte spoedig verloren; wij meenen er echter een af
te beeiden in onze N°. 5 der vorige Plast.
REWOUD III HERSTELD.
(1371,)
N a het sneuvelen van Eduard werd Reinoud III door geheel Gelderland in
zijne regten hersteld en weder op den hertogelijken zetel verheven: doch hij had
sl'echts kort genot van deze herstelling van eer; reeds vier maanden daarna, te
weten op den 4 December 1371, verliet hij, in achtenveertigjarigen ouderdom,
dit leven (1), geene kinderen, doch wel eene weduwe, Maria van Braband,
nalatende, dochter van Hertog Jan III van Braband, bijgenaamd den Overwin-
naar, met welke hij ten jare 1347 te Antwerpen in het huwelijk was getreden
(N i jh o f p , Gedenkwaardigheden, D. I I , bl. xix,. en de daar aangehaalde
Schrijvers).
Het is omstreeks dezen tijd, dat de Amhemsche Bijnsche of goudguldens te
voorschijn kwamen, welke wij weldra ook van de Hertogin-weduwe Maria en
van Hertog Willem I zullen aantreffen.
Het is dan ook daarom, dat wij aan het tweede, hoewel zoo kortstondige,
deel der regering van Reinoud I II den goudgulden toeschrijven, door ons op
PI. Y afgebeeld.
Dezelve heeft op de vz. de beeldtenis des Souvereins, in een Gothisch ver-
siersel gezeten, met een zwaard in de regterhand, terwijl het Geldersche wa-
penschild zieh voör hem bevindt. Omschrift:
BSIK2S • DVX • GSLR •, Z • GOM • 2S
Wat dit laatste (CÖM • 2S) beteekent, is ons niet regt duidelijk. Ook de Archivarius
n ijh o f p kon ons geene opheldering geven.
Op de kz. ziet men de wapenschilden van Gelderland en Arnhem nevens elkander
in een versiersel van zes bogen, compartimenten of ogiven. Omschrift:
^ BGRSDIGW ! ÜVII VSDim I Iß I BOMIßS
te weten Domini, dat men maar weggelaten heeft; eene onvergefelijke slordig-
heid; wat beteekent toch: Gezegend hij, die kamt in den naam; wanneer. men
er niet bijvoegt: des Heeren?
Deze munt, die 3 w. weegt, is van Zs . Zij berust bij Professor serrure
te Gend.
Dat Reinoud III in de zaak der Munt niet, gelijk vroegere Vorsten van Gelderland
, geheel zijn eigen meester was, blijkt uit het bij n ijh o f p {Gedenkwaardigheden,
D. I I , bl. 284) vermelde Charter, waarbij hij belooft, //ten aanzien
// van wissel en munt den raad zijner ridderen, knapen en vier hoofdsteden te
//zullen innemen.//
(1) N i jh o f f , Gedenkwaardigheden, D. XI, bl. cxxvi.
6 *