
QDV' DV#
De V heeft echter op de munt denzelfden vorm als op den dubbelen moetoen
öf het gouden lam van Jan III van Braband. Zie onze Munten van Braband
en Limburg, PI. V, N* 3; zoodat er geen twijfel is, of dit stuk behoort aan
Eduard.
Het omschrift is , even als op de andere enkele en dubbele moetoenen:
>J« 2SGK' - DGI • OVI - rpOIili ° PGG2S « iKVDI • SBIS3RSRS i KOB.
d. i. 0 lam Gode, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm u onzer.
Op de kz. ziet men een fraai versierd kruis, in bloemen eindigend en tus-
sehen bogen besloten, in welks hart zieh zeer duidelijk de Geldersche tweestaar-
tige leeuw vertoont; tusschen de beenen van het kruis, in het hart, en tusschen
acht punten bij de bogen, vertoonen zieh erikele en dubbele arenden; de enkele
tusschen het kruis.
Van dit uiterst zeldzame stuk mogten wij eenen afdruk ontvangen door de
eoedheid van den Heer de oostek te Mechelen. Men kent er thans slechts een
exemplaar meer van, afkomstig uit de verzameling van wijlen den Baron Vin cent
(in 1814 Gouverneur-Generaal der Belgische Provincien), later uit die van
den Heer rollin te Parijs, aan wien de Heer de coster. daarvoor, in het jaar
1844, 480 franken betaalde.
Van N". 2 tot en met N”. 7 geven wij de afbeeldingen van zeven dubbele
grooten of dusgenaamde botdragers of boddragers van Eduard, waarop hij mede
met den titel van Hertog voorkomt; welke muntstukken dus, even als de voor-
afgegane dubbele moetoen, na 1361 moeten geslagen wezen, Zij zijn dan
ook waarschijnlijk vervaardigd volgens de muntordonnantie van. 8 Becember
1370, als Bijlage B hierachter medegedeeld.
De vz. dezer munten is als die van alle boddragers (zie Braband, Viaanderen
, Holland, Utrecht en Drenthe, met name Koevorden); doch' de
leeuw heeft (en daarm verschilf hij onder anderen van de Brabandsche boddragers)
daarenböven nog een fraaijen kroon op den kop, en op denzelven een
paauwestaart met een dubbelstaartigen (den Geldersehen)- leeuw daarin; De
omschriften zijn:
>£ SDW77RDVS • DQI: GB77 : DVX * Z • DKS • GSXiPS' :
■ of DKS i GSIiRSK'.
; of DKS 5 GBEBSKS'.
De keerzijden hebben in den binnenrand:
N". 2. MONEW25 * 2SBKIMEKSIS
N*. 3. - * 2IR-KEMEKSIS
N°; 4. DE * 2CRKIMGKS'
■M. 5. DE * KOVIM77GE'
N".'5:* DE * VEKEKGIS
N\ 6. DE f VSKSKSIS
en F . 7. DE * V3K3KSI'
Zijnde dus geslagen te Arnhem, Nijmegen en Venlo (1).
In den buitenrand staat:
BSNSDIGWVS i OVI! VQNIW ! INJ NOSKIKS • DOSKIKI of DOiKIN,
Een der gemelde exemplaren weegt 3 wigtjes 8 korrels, een ander 3 wigtjes
2jS korrels, een ander weder 3 wigtjes 9 korrels; welk verschil zeer goed aan
afslijting kan worden toegeschreven.
Het gehalte van deze muntsoort is zeer siecht, houdende niet meer dan -¡Ws of
niet veel meer dan de helft zuiver zilver. Bij smelting van 60 stuks boddragers
van de meest algemeene soort, die door acidum mlphurieum van de meeste roest
gezuiverd waren, werd derzelver gewigt door den Heer o. keer te Amsterdam
bevonden 201,4 wigtjes, en na de smelting 196 wigtjes.
(1) Naar alle waarschijnlijkheid verkortte men het woord VenloensU, en maakte er van
Venenns. Dat Venlo eene muntplaats was ten tijde van Hertog Eduard, blijkt nit den
grooten Catalogus van ]ienesse-beeidbacIi (Antwerpen 1886), D. H I, bl. 120, onder
N". 25,247, waar voorkomt Moneta Venloe (door eene drukfout, waarvan deze Catalogns
wemelt, Benloe). In den Alg. Konst- en Letterbode van 29 Mei 1846 oppert de ervaren
muntkenner j. *. e. meijeb de ; gissing,; of- men bij- Venensis,,niet ,te denken hebbe aan
Gelderseh IVeenendaal of Veen. Deze. plaats is echter zöo oud niet. Öok Gelderlands ge-
leerde- Archivarius meent met ons, dat er aan geene andere plaats" dan Venb gedacht kan
worden, waarvan wij later Vmdelensis op münten^^ «ullen zien voorkomen. Venb^ werd
oudtijds veelal enkel Fe« (van «««) genaamd; van hier Venmsis.