
 
        
         
		eerste  door  ons  ontleend  is  aan  de  Kritische  Beiträge  zw  Münzkunde  des Mittelalters  
 van  den  ber'oemden  j .  mader  (Prag  1813)  VIr  Theil,  N“.  36.  Op  
 beide  komt  de Graaf voor ter  halver  lijve  en  en face;  hij  heeft  eene  netvormige  
 muts  (?)  op.  het  hoofd,  en  houdt  in  de  regterhand  een  opgebeven  zwaard,  ter-  
 wijl  hij  in  de  linker  bij  mader  (N°.  1)  een  tak mispelbloemen,  op  N°.  2  daar-  
 entegen  eenen  kruisschepter  schijnt  te  houden.  Op  de  keerzijde  ziet  men  thans  
 voor  het  eerst  het  Geldersche  wapensehild,  bestaande  uit  den  leeuw  met  de  
 blokjes.  Omschrift  op  beide  muntjes: 
 2SRNSMSS 
 doch  op  beide  met  verschillende  afdeeling  van  dit  woord. 
 N°.  2  weegt  6  korrels;  Z,  is  van  Z*. 
 Onder  N°.  3  en  4  komen twee  verschillende  ligte  denarien voor  (zij wegen 
 elk  slechts  5  korrels,  terwijl  oüdere  en  ook  latere  er  6  of  6§  halen).  Haxe  vz.  
 bevat  enkel  het  nieuwe  wapensehild  van Gelderland  (den  leeuw met  de  blokjes)  
 omringd  door  het  woord: 
 GOMSS 
 (Op  N°.  3  heeft de  ©  in  dit  woord  de  gedaante  eener  G.). 
 Misschien  zijn deze muntjes  uit  de  eerste  jaren  der  regering van  Otto.  I I ,  en 
 durfde  hij  naam  en titel tevens,  uit  ontzag  voor  den  Duitschen Keizer,  nog  niet  
 op  zijne munten  plaatsen.  Op  de  kz.  vertoont  zieh  de  dubbele  Rijksarend,  het  
 wapen  der  stad  Arnhem,  met  het  omschrift: 
 2SRX1SYM. 
 Zijnde  deze  wijze  van  schrijven  van  den  naam  der  plaats  nu  de  derde,  welke  
 ons  is  voorgekomen. 
 Z.  Wegen  als  opgegeven,  Zijn  van  Z*. 
 Onder  N°.  5  deelen  wij  eenen  denarius  mede,  dien wij  ook  afgebeeld  von-  
 den  in  de  Kritische  Beiträge  zw   Münzkunde  des  Mittelalters  van  j .  mader ,  
 YIr  Theil,  N°.  37.,  Waarschijnlijk  is  deze  munt  uit  den  zelfden  tijd  als  de  
 N°.  6.  ggf!  i  .  •'  ...  ..... • 
 De  vz.  vertoont  het  Geldersche wapensehild,  en daarboven  een menschenhoofd  
 in  een  parelrand;  het  omschrift  is: 
 OTTO  GOMSS 
 terwijl  het  geheel  weder  binnen  een  parelrand  besloten  is.  Het menschenhoofd  
 zal  den  Graaf  moeten  voorstellen.  Wij  herinneren  ons  niet  deze  type  immer  
 op  eenige  Nederlandsche,  noch  ook  op  eenige  vreemde,  munt  te  hebben  aan-  
 getroffen  (1). 
 Deze  is  misschien  de  eerste munt,  waarop  de  Geldersche  Vorst  naam  en  titel  
 beiden  op  zijne  munten  plaatst. 
 De  kz.  bevat  den  dubbelen  Rijksarend,  waarom  het  woord: 
 '  25RNSMSS 
 ons  reeds  vroeger  voorgekomen. 
 N°.  6  heeft  op  de  keerzijde : 
 25RNSMSS  G  
 dat  waarschijnlijk  Arnemensis  civitas  zal  moeten  beteekenen. 
 Beide  wegen  0,6  w.  N°.  6  is  van  Z3;  N0.  6  van  Z*. 
 Als  een  zeer  belangrijk  muntje  beschouwen  wij  den  zilveren  penning,  door  
 ons  afgebeeld  onder  N°.  7. 
 Deze denier,  die  6 f korrels weegt,  is na 1248, toen, gelijk bekend is , Willem,  
 de  Roomsch-Koning,  den  Burg  met  de  stad Nijmegen  in  pandschap  aan  Otto  
 afstond,  en  voor  1271  geslagen,  want  in  laatstgemeld jaar  overleed  deze  Graaf. 
 De  vz.  vertoont  ons  het  Geldersche  wapensehild,  nemende  het  geheele  veld  
 in ,  en  alleen  door  een  parelrand  afgescheiden  van  het  omschrift  in  den  rand: 
 OTTO  GOMSS 
 Op  de  kz.  ziet  men  eenen  arend  (het  wapen  van  Nijmegen  in  die  dagen,  
 want  het  Rijk  voert  een’  dubbelen  arend ?)  terwijl  het  omschrift  is : 
 NVM2W3SN© 
 d.  i.  Nijmegen. 
 Kan  tot  de munten  van  Otto  II  ook  gebragt  worden  het  door  ons  afgebeelde  
 Nijmeegsche  stukje  in  onze  Afdeeling  Geldersche  Heeren  en  Steden,  met  het  
 jaartal  MCCLXIII ? 
 -  (1)  Zie  eene  dergelijke munt,  doch  tamelijk  onjuist,  onder N".  3  afgebeeld  op  de Plaat  
 tegenover  bl.  70  van  het  Ile Deel  van  van  spaen’s  Ooräeelk.  Inleiding  tot  de  Geschiedene  
 van  Gelderland,  en  de  besehrijving  op  bl.  72.  Zij  was  den  geleerden man medego-  
 deeld  door  den  bezitter,  den  Overste  Luitenant  snouckaekt  van  schaumbukg. 
 3