
Daar de N° 18 het muntteeken van Zutphen draagt, waar Herman van Nassau
Muntmeester was, en de Slepers in zijne Instructie (zie Bijlage T) voorko-
men, als moetende geslagen worden, terwijl zij in zijne rekening van vervaar-
digd geld niet gevonden worden, houden wij het er voor, ook aangezien hunne
uitstekende zeldzaamheid, daar wij ze 'nergens elders dan in het Koninklijk
Kabinet te ’s Gravenhage aantrofFen, dat zij nimmer voor den omlöop, immers
in geene noemenswaardige hoeveelheid, geslagen zijn geworden.
De N” 19 (waarschijnlijk de in Bijlage M vermelde) kan te Nijmegen geslagen
zijn. Vergelijk verder het aangeteekende aan het einde van bl. 157.
Bl. 158, reg. 2 van onder. Te Zalt-Boemel schijnt gedurende de regering
van Karel van Egmond niet gemunt te zijn.
Aldaar, laatste regel. Deze N" 26 en 27, vooral de laatste, komen in zeer
märten toestand voor, en zijn dus waarschijnlijk (zie boven) voor 1501 geslagen.
Bl. 159, reg. 10. Om deze lelie gissen wij dat de munt in Boermond is
geslagen geworden.
Bl. 160, reg. 3 van onder. Berust in de verzameling des" Heeren St r ic k e r .
Bl. 161, in ’t midden, Staat: dotbel voecheye, enz.
In de boven door ons medegedeelde evalttatie des jaars 1501 komt voor, dat
de dobbele woicheyen het stuk 2 albus golden, dus is dit muntje zeker geen
dubbele woichey geweest; misschien slechts een Aedve. Er is in het Geldersche
muntwezen nog zoo veel onzekers.
Bl. 162, reg. 11 van onder: enkel woechye.
Bij nader inzien houden wij dit muntje, om deszelfs uiterst gering gewigt,
voor den muter of het muterken, waarvan wij boven zagen dat er 928 op een
mark gingen.
Bl. 163, reg. 4 van boven. Het zoude mogelijk zijn dat deze munt eene
stedelijke Nijmeegsche wäre.
Aldaar, reg. 17. De N° 38 komt ook voor (doch in de afsnede Staat NB.
OCCIi voor GGlt) op page 261 der Monnoyes en aryent de 8. M. VEnvperem,
Vienne 1769, folio.
Aldaar, reg. 3 van onder, Staat: Gelderland,, lees: Gelna,
Bl. 165. De laatste munt van Karel is ook afgebeeld op page 261 der
Monnoyes en argent de 8. M. l’Ewperewr, Vienne 1769, folio.
Bl. 166, reg. 7 van onder. Deze munt komt ook voor op page 276 der
Monnoyes en argent, §fc.
Bl. 167, reg. 5 van onder, staat: Is het een Stedelijk muntje?
Later zijn wij tot de volle overtuiging der waarheid van deze gissing geko-
men, en namen wij alzoo dit muntje op onder N" 3 op PI. VII (munten van
Arnhem) der Munten van de Steden en Heeren van Gelderland.
Ten slotte deelen wij hier mede, dat er ten jare 1539 door Hertog Willem
II eene valuatie en verordening op de gouden en zilveren munt is daar-
gesteld, blijkens den volgenden brief, berustende in het Archief der stad Har-
derwijk, en ons ten behoeve van dit werk medegedeeld door den Secretaris
dier stad, Mr. g . d e m e e s t e ä . Hij luidt aldus:
»Wilhelm, Hertoch tho Gelre, Gulich, Cleve und Berg, Greif
»tho der Marek, Sutphen und Ravensberg, Her tho Raven-
» stein, &c.
v Lieve getruwen. Wij averschicken II hierbij eyne valuation und munt-
»ordnong wie die gulden und silveren munt in unseren furstendoms Gelre ind
» Greffschap Zutphen bist tot unsem vorderen off anderen bevelh off gemeyner
«bestendiger valuation ind ordnong ganckber wesen sah als ghij hir ingelacht
»sehen mögen. Is demna unse meynong dat ghij dieselvige ordnong ind
»valuation vur den kerck dueren in unser 'Stat aldair opslain, ind van unser
»wegen apentlick uithroepen ind gebieden laeten dat sich jderman nae der
»voirsch. ordnong ind valuation wie obgemelt halde, ind so imantz darbouen
»dede dat dieseluige darfur wie sich geburt gestrafft werden sali. Versehen
»wij uns also tot U. Gegeven in unser Stat Emmerick up den xxijtoi dach
»Julii Anno xv° xxxix.»
Van onder staat: Jo. Bloch.
Het opschrift is:
// Unsen lieven getraiwen. .. . Scholtess, Burgemeister, Schepen
»ind Rait onser Stat Harderwijk.»