
WILLEM I , VOOR OE OPVOLGLVG IN GULIK.
(1377—1393.)
Op den 29 November 1377 (1) werd de jonge Willem, thans zijn veertiende
jaar ingetreden zijnde, en alzoo, volgens. bet gebruik dier tijden, meerderjarig
verklaard, door den Duitschen Keizer met bet Hertogdom Gelre en Graafschap
Zutphen beleend, waardoor bij het regt bekwam om munten op zijnen eigen
naam te laten slaan.
Deze munten kunnen onder twee groote afdeelingen gebragt worden; tot de
eerste behooren die, welke met de enkele titels van Hertog van Gebe en
Graaf van Zutphen geslagen zijn, en wel van de aanvaarding des bewinds, in
December 1377, tot in het jaar 1393, wanneer hij, door den dood zijns va-
ders, dezen in het bewind van Gulik opvolgende, zieh verder ook op de munten
titelde: Hertog van Gelderland en Gulik (ook wel eens: van Gulik en Gelderland)
en Graaf van Zutphen. Zoo muntte hij verder tot aan zijnen dood in
1402, dus gedurende ongeveer negen jaren.
Aangezien wij nu in de Gedenkwaa/rdigheden enz. van den Heer nijhoee ,
D. I l l , Oorkonde N”. 86, een Muntcharter van Hertog Willem van 17 September
1381 hebben, waarbij deze beveelt nieuwe munt en van anderen Stempel
dan tot dus verre te slaan voor al zijne landen; een Charter, zoo straks
door ons nader te vermelden; zoo twijfelen wij geenszins, of de dubbele groot of
bofdrager, door ons afgebeeld onder N \ 3 , is, benevens zijn onderdeel (N\ 4)
en de beide gouden Arahemsohe of Itijnguldens, de oudste bekende munt,
waarop Willem, als Hertog van Gelderland, enz. voorkomt, en wel geslagen
tusschen December 1377 en September 1381.
De vz., als van alle botcbagers, heeft tot omschrift in onder den hamerslag
zeer versprongene letters:
(1) Zie NIJHOFF, Gedenkmaardigheden, D. III, bl. xxiv.
WIIJfy3IÆRVS : DGI : (versprongen) GR3Ï : DVX GSLR.
Op de kz. in den binnencirkel :
MOHE1B2Î * HOV2ÎM2SGE.
In den buitenrand als vroeger:
* BGHSDIßmVS ; enz.
doch mede zeer versprongen.
Deze munt is van buitengemeen ruwen arbeid ; zij werd te Odoom in Drenthe
in het veen gevooden, weegt, 2 wigtjes, 7 korrels, en is van Z®, dewijl er
tot dus verre sleehts één exemplaar bekeud is, dat wij bezitten.
De N'. 4 schijnt een achtste botdrager geweest te zijn. Dergelijke stukjes,.
boedanige wij nog maar alleen van Holland en van Megen kennen, zijn, waar-
schijnlijk door bunne geringheid . verloren gegaan. Wij ontleenden deze aan eene
teekening, ons welwillend door den Heer j u s t e s toegezonden. Op de vz. is dé
leeuw met den kop naar voren {en face) gekeerd, Omschrift:
WIIi^SB OV# G.
Op de kz. ziet men een Karolingisch kruis binnen eenen parelcirkel. Omschrift :
ij« EROKGW2C ! KOVTWKTSGG
Z. weegt 0,6 w. Is van Z®,
De munt of de munten, die den overgang maakten tusschen N°. 3 en 4 , zullen
waarschijnlijk eenmaal wel wedergevonden worden.
Voor de uitgaaf van het boven aangehaalde Mtmteharter van Hertog Willem
door den Heer n ijh o e e , d. i. tot in den jare 18391, had men omtrent de munten
van dezen Vorst: geene andere narigten dan de volgende, te vinden bij sl ich -
tenhoust , Geldersche GescUedenissen, bl. 167, tweede kolom.
» Willem den Isto> uit den stam van Gulich, vierde Hertog van Gelder en
//Gulich en Grave van Zutphen, gestorven A° 1402, op zijne terugreize van
» Bohemen, heeft uit Hamburg aan de stad Wageningen geschreven, hoe/ hij
»met zijne Baden, Ridderschap en Steden was verdragen, zilvergeld te doen
»munten, en daarom op zware boeten beval, dat men na inhoud van den waar-
» deerbrief, daarover gemaakt, het geld zoude beuren en uitgeven, zonder iets
» anders daarin te trekken. — In een ander handvest, gegeven te Rosendaal
»op Jorisdag, betuigd hij versproken te zijn met Joost van den Tanerijen, zij