
het voorbeeld van de. N“ 42, die in den Beeldenaar van e l a n t i jn van 15.75
genoemd wordt: Hollandsche penninck van den niewwen slaghe oft dry myten
Vlaems. N* 48 heeft op de vz. mede de gekroonde letter P binnen eenen cirkel,
en tot omschrift bij vervolg:
D • G • HISP • REX • DVX • GEL
De kz. is als die der vorige munt.
De N" 44 op deze Plaat, ook afgebeeld in een Beeldenaar van 1559, wördt
daar genaamd mijt of een derde duit. De omschriften zijn:
Vz. Na de P in het midden .(doch die thans niet binnen eenen cirkel voorkomt):
' '
D • G • HIS • B.EY • DVX • GEL • (andere exemplaren hebben GE •)
Kz.. DYS MIHI ADIVTO.
Deze laatste mnntsoort is misschien gedeeltelijk oorspronkelijk verzilverd ge-
weest, althans er kwamen ons zulke exemplaren voor. N» 43 weegt 0,5 w. en
is van. Z*; de verzüverde weegt 0,4 w. - N" 44 weegt 0,5 w. en is van Z*.
N” 45 en 46 zijn twee koperen munten.
N° 45 is een stuk van twee mijten Vlaamsch of dne Brabandsch, en wel een
dusgenaamde zwarte penning.
Vz Het gekroonde hoofd des Konings, naar de regterzijde gekeerd. Omschrift:
PHS • D : G • HISP • Z ■ REX
Het versierde kruis, als muntteeken achter het: laatste woord geplaatst, dnidt
aan, dat dit stuk Geldersche munt is.
De kz. heeft geen opschrift, maar bevat het juweel der Gulden Vlies-Orde,
te midden van vier vuurstalen en even zöo vele vonken. Alles binnen eenen
bladerenrand.
Tusschen 6 Augustus 1552 en 6 Augustus 1558 zijn er, blijkens de Munt-
meestersrekening, Bijlage GG, vervaardigd aan: »hoUantssche penmnghen, loop
»hebbende voir drye myten Vlaems tstuck,» van 432 in ’t mark, houdende
23 grein fijn zilvers (x|gs) , niet minder dan 1,256,148 stuksj doch het is
moeijelijk te bepalen of, en zoo ja ,'hoe vele er onder deze zullen geweest zijn,
die den Stempel van onze.N0 42 droegen.
Volgens de Rekening HH, zijn er tusschen 11 Augustus 1558 en 8 April
1561 vnae paesschen// van deze muntsoort vervaardigd 1,522,368 stuks. An-
dermaal, volgens de Muntmeestersrekening I I , tusschen 8 April 1561 en 11
Mei 1565 een getal van 862,704 stuks. In de volgende Rekening KK (van
24 Mei 1565 tot 18 Junij 1567) komt deze muntsoort niet voor, maar uit die
van 25 October 1569 tot 2 September 1574 (Bijlage letters LL) blijkt, dat er
alstoen 596,897 stuks geslagen zijn.
N" 46, mede eene munt van drie mijten, heeft eene geheel andere afbeel-
ding des Vorsten, als snijdende thans de kroon der beeldtenis het omschrift op
de voorzijde in twee deelen. Dat omschrift is ongeveer het zelfde.
De kz. verschilt mede zeer weinig.
K. weegt, even als de vorige munt, 1,9 w. en is van N" 45 is van Z*.
De » swaertte corten» of » zwerte corten,», loop hebbende » voer twee myten
Vlaems, van 128 penningen in het Trooische mark, zijn, volgens de Muntmees-
tersrekening GG, tusschen 6 Augustus 1552 en 6 Augustus 1558 ten getale
van 828,672 stuks geslagen. Misschien droegen eenige van deze den Stempel
van Filips, misschien alleen dien van Karel V.
In het tijdvak tusschen 11 Augustus 1558 en 8 April 1561 (Rekening HH)
zijn er van deze muntsoort, thans genaamd //zwerte corten oft myten,// geslagen
141,184 stuks. Andermaal, tusschen 8 April 1561 en 11 Mei 1565 (Bijlage
letters I I ) , 636,800 stuks. Verder tusschen 24 Mei 1565 en 18 Junij 1567
een getal van 76,288 stuks. Tusschen 25 October .1569 en 2 September 1574
komen zij niet meer voor. Gelijk wij vroeger meldden is de Rekening, loopende
over het tijdvak tusschen Junij 1567 en October 1569, verloren gegaan. De
eerstvolgende, na September 1574 voorhandene, begint eerst met November
1586, en behoort dus niet tot het in de Prijsvraag vermelde tijdvak.
Aangezien ons, gelijk wij boven reeds inededeelden, de meeste bescheiden
omtrent de Munt te Roermond ontbreken, kunnen wij met geene mogelijkheid
opgeven, of de munten dier stad, welke wij in ons IIIe Deel onder de Stedelijke
Geldersche afbeelden, met zekerheid Stedelijke genoemd mögen worden, of wel
dat het Hertogelijke zijn. Er bevinden er zieh misschien ook ondet, wier tijd
van vervaardiging na 1576 moet gesteld worden.
Wij hebben aan het einde onzer beschrijving der munten van Hertog Karel II