
 
        
         
		// onder onsen  naem  ind wàpen  en  nae  den  valuwacien  ind  (ordônn), andtzen van  
 //onser  munten.// 
 //Allet  duerende  tot  onsen  wederseggen.//' 
 Zoo  vindén wij weder  eên  voorbeeld van  munting te Harderwijk,  waarvan ons  
 na  den  tijd  van  Willem  I  (vóór  zijne  opvolging  in  GüKk  ten jare  1393)  geene  
 sporén meer  voorgekömen waren.  Doch welke  zijn nu op  onze  Platen  die  Har-  
 derwijksche  //eynfoldige  stuevers,  halve  stuvers,  ort  stuvers  en  muterkens?//  
 Wij  bekennen  het  niet  te weten;  het muntteeken  tocli,  dat -wij  op  den  stuiver  
 (Pl.  XVII, N"  27)  áantreffén , : en  dat wij  eerst  voor  het  Harderwijk'sche  aan-  
 zagen,  schijnt  dat  eens  Muntmeesters ,  het  zij  dari  van  Nyber  of van  Baeten-  
 boirch,  te .zijn,  want wij  zullen het oòk  aäntreffen  op  eene  stedelijk-Nijmeègsche  
 mnrit  in  onze  Afdeelihg :  Munteti  der  Geldersche  Steden  en  Heeren. 
 Dit stuk is gegeven //des Donredags post Lucìe virg. anno 1504//  (dus na 13 Deo.) 
 In  onze  Bijlage  letter  X  van  des  //Vrydags  post  quasimodo  geniti  anno X  
 sexto,//  wordt  toegestaan  om  //de  gulden  vroeger  gemaickt door  S.  van  Bathen-  
 borch  op  2  eng.  1  duysken//,  aangezien  het Wegens  het  verloop  zijner muntge-  
 zellen  naar  andere Vorsten,  die  de  guldens  niet  bij  het  stuk, maar bij  het mark  
 lieten  essayeren,  niet wol mogelijk Was  de  òude wijze  te blìjven volgen, voortaan  
 mede  bij  het  mark  te  laten  waarderen. 
 Voorts  zoudfe men  77f  stuks  nit  de mark vervaardigen. 
 In  het  Charter van  4  Junij  1511  (Bijlage Y)  bèVeelt Karel,  dat er te Utrecht,  
 welke  stad hij toen, om redenen in de Geschiedboeken vermeld, bezet hield, zouden  
 geslagen worden  door Nyclaes Nyber,  dien hij tot Muntmeester aldaar aanstelde,  
 en  van  welken  naam  wij  in  1496  eenên  Muntmeester  té  Nijmegen  aantroffen:  
 1 °  // Eynen  gulden  pennynck  op  die manier vari  eynen  enckel gulden,  die twee  
 Koursoh  (d.  i.  KeUrvorster?)  gulden  gelden,//  en  van  14¿  karaat  zouden  
 zijn,  met  77  stuks In  de mark;'whàrvari  de sleischat  zoude wezen  2  stuks.  
 2°  //Nog  eynen  gulden  op  die  mariier1Vari  onseri  cljmmer  gulden,//  van  14  
 karaat  min  2  grein,  van  77$  in  de mark,  eri Waarvan  de  Hertog mede-2  
 stuks  tot  sleischat  zoude  ontvangen.:  ! 
 NB.  jSlei-  of  sleeschat,  die wij  reeds  zoo  dikwijls  vermeldden,  is waar-  
 schijnlijk  schat  of  schatting  (belasting)  op  het  sleen  of  eleyn  van  geld. 
 Het  is  buiten  kijf  de  munt,  afgebeeld  op  Pl.  XV,  ooder  N"  8. 
 8"  Eenen braespennynck, van  3  penn.  4 grein en §1 in de mark ; 1 tot sleischat. 
 4°  Een  pennynck  die  sal  gelden  twee  der  vurscr.  braspennynck, van  6  penn,  
 fijn  zilver,  78  op  de mark,  cn waarvan.de  sleischat mede  1   stuk was. 
 5°  Eynen  pennynck  die  vier  braspennynclc. gelden  sal, yuu  8  pçnn.  fijn  silver ,  
 5'2 in de mark, en 1 tot sleischat ( waarschijnlijk, de Jí’ 13 van ons Supplement). 
 6°  Eynen  pennynck  die  sess  braspennynck.  sal  gelden,  van  11  penn,  fijn  zilver, 
   en  48  in  de mark,  1  penn,  tot  sleischat., 
 Wij  gissen,  aangezien  de  onder N°  31  door  ons  op  PI.  XVn  afgebeelde  
 munt  4 w.  7  korrels weegt  en  een  goed, uiterlijk  van  zilver  hccft,  dat  deze  
 of  het  stuk  van  4  of wel  dat  van. 6  braspenningen  geweest  zal  zijn. 
 Het  Charter  van  Dingsdag  na  St.  Victorsdag  1516  (Bijlage  Z)  houdt  in  de  
 aansteüing  van  //Nyclais Nyber,  Burger  onser  stadt  Nymegen,//  tot  Muntmeester  
 voor  zes  jaren. 
 Hij  had  te munten  binnen Nijmegen  //off in  eniger  anderen  onser  steden, off  
 // vlecken  dair  sulx  ’t  best  dienen  ind  wy  ordineren  werden,  toe  slaen  ind  to  
 // maicken  onder  onsen  naeme  ind  waepenen  als Gelre,  Guylick  ind  Zutphen: 
 1°  Eynen  golden  pennynck  op maniere  van  eynen  enckel Rynsgulden ,  soe  dat  
 die  penninck  synen  loip  krige,  behalde  ind men  dair mede  op  ten  tollen  
 dès  Bynstroems  betaelen  moige.// 
 Deze munt moest  houden. 18 kar. ;  er zouden  75  stuks  in  de mark gaan,  
 en  de  Hertog  zoude  er  1  tot  sleeschat  ontvangen, 
 Om  te  doen opmerken  (hetgeen wij  boven  verzuimden)  hoe weinig  erva-  
 ren  men  in  die  dagen  was  in  het  vervaardigen  der  munten ,  volgens  de  
 bepaling  der Ordonnantien, diene (men leze ten opzigte der vroeger  vermelde  
 munten  onze  Bijlagen  zelve  na),  dat  men  op  de  75  stuks  in  de  snede  
 eene  remedie  van  1  stuk  of  toestond,  en  in het  allooi,eene  remedie ¡vari  
 1^  grein  of  ä 
 In  1518  werd  er,  volgens  het, Charter Bijlage. letter A A  (van Guensdach  sent  
 Kathrynen  avondt  anno  xv°  xviii),  door  den Hertog  vgrmindeiÿng in  den, slee;  
 schat  op  zijné  gouden  munt  toegestaan. . 
 In  1520 Werd  er  (zie  Bijlage BB)  alweder  verandering  in  de Munt  gemaakt. 
 17*