
Ieder- maar niet lioutaclitig. De steel s ta a t op zijde. De
plaatjes zijn gaaf op de snede, steA’ig, ongelijk, eerst buigzaam
en later lederachtig. Alle soorten leven op hout.
Een soort is slechts inheemsch en \vel:
P. stipticus (Fe.) afge-
leid A’an stipticus of sa-
mentrekkend, n. a. van
den smaak van het
A’leesch.
Syn. : Ag. stypticns-
Bull.
De hoed is zeer breed,
P a n u s s tip tic u s .
niervormig, lederachtig, soms gelobd, de rand naar beneden
omgerold, met vlokkige schubben bedekt die gemakkelijk
loslaten, kaneelkleurig, hcht bruin, 1 à 4 cM. breed.
De steel beA’indt zieh op zijde, is soms behaard of schub-
big, geA’uld, kort, breeder bij en A’an dezelfde substantie
als den hoed, 1 cM. lang.
De plaatjes zijn smal, dun, talrijk, licht okerkleurig,
A’eelal door plooien verbonden.
Het vleesch is geelachtig, taai, reukeloos, scherp, brandend
en Avalglijk van smaak.
Deze ZAA’am groeit op stronken, palen, hekken, in aantal
onder en boven elkander, gedurende lente, zomer en herfst,
is overal zeer gemeen en als giftig bekend.
Dit geslacht is A’erAvant aan Lentinus en Pleurotus,
alleen is haar Aveefsel lederachtiger.
Onder Duitsche schrijvers heerscht over het rangsohikken
dezer zAA’am verdeeldheid, Wünsche plaatst haar onder
het geslacht Lenzites terAvijl Hahn vermeent da t zij bij
Pleurotus t'huis behoort.
LENZITES.
Dit geslacht is genaamd naar den Duitschen mycoloog
Lenz. Deze ZAvammen bezitten in hun eerste levensdagen
buisjes, na korten tijd veränderen deze zoodat de oudere
exemplaren plaatjes vertoonen. Zij vormen door deze
A’ariatie als het Avare een oA’ergang tusschen de Agarica-
ceeën en de Polyporaceeën en stiebten daardoor verdeeld-
heid onder de schrijvers op mycologisch gebied.
Versehillende auteurs als Patouillard, Costantin,
Wünsche, H ahn en anderen, plaatsen haar bij de Poty-
poraceeën, maar nu onzen grootsten man op fungologisch
terrein, Avijlen Prof. C. A. J. A. Oudemans ze meende te
moeten rangsohikken onder de Agaricaceeën Avorden zij
ook hier als to t die familie behoorende behandeld.
Het zijn kurk of lederachtige zAvammen zonder steel die
tegen boomstammen, rottende balken, palen en ander
houtAverk Avorden aangetroffen .en jaren oiid AA’orden.
De plaatjes zijn steA’ig, blinkend, gelijk, ongelijk of ver-
tak t, maar niet gespleten op de snede Avaardoor d it geslacht
zieh A’an Schizophyllum onderscheidt.
1. L. betulina (Fe.) afgeleid van betula of berk, n. a.
A’an het voorkomen dezer ZAvam op genoemden boom.
De hoed is kurkachtig, taai, steA’ig, halfrond, nierA’ormig,
van achteren steelvormig te zamen getrokken, gegordeld,
viltig, bleek grauAv, okerkleurig of bruinachtig, de rand
is soms meer of minder naar onderen omgeslagen, soms
golvend, gelohd, 4 à 10 cM. lang, 4 à 6 cM. breed, 1 à 2
cM. dik.
De pla a tje s zijn recht, een Aveinig v e rta k t, dik, du n en
scherp op de snede Avanneer de zAvam ouder is, bleek, A’uihvit.
Het geheele jaar door aan stammen van boomen, voornamelijk
die van berken te vinden, alsook aan stronken
en aigemeen A’oorkomend.
2. L. flaccida (Fe.) afgeleid
A’an flaccidus of buigzaam.
Syn. : coriaceus-Bull.
De hoed is lederachtig, zeer
dun, buigzaam, Avitachtig of
bleek, de rand is eenkleurig, bij
oude exemplaren is haar opper- Lenzites flaccida.