
Veel kapitaal is voor deze kweekerij geen vereischte,
kostbare kassen met verwarming zijn niet noodig, kelders,
verlaten steengroeven en verder alle plaatsen waar de
teinperatimr niet boven 25 of 30 graden Celsius (77 of 86
gr. Fahrenheit) en niet onder 10 gr. Celcius (50 gr. F.)
komt, zijn A'oor dit doel geschikt. Verder mag het er niet
vochtig, wel frisch en liefst donker zijn. Ook kan zulks
buiten geschieden wanneer het weder zachter wordt.
Zij die zieh hiermede bezig willen houden, moeten zieh
echter wapenen met een flinke portie geduld, daar niet-
tegenstaande de meeste zorgen dikwijls mislukking volgt,
w'aarATOor men geen bepaalde oorzaak kan ontdekken. De
inlichtingen, die hier volgen, moet men dan ook alleen
besohouwen als de hoofdpunten van de cultuur en zieh niet
vieien, d a t door het stipt Amlgen, succès steeds verzekerd is.
De champignons die door velen voor de geheele plant
worden gehouden, zijn alleen de sporendragers er van.
De eigenlijke plant zit in den grond en bestaat uit heel
iiine, witte, door elkaar gestrengelde draden, waaraan
men den naam mycelium heeft gegeven. Dit mycelium
leeft Aun in ontbinding verheerende organische stoffen.
In paardenmest, A^oornamelijk van luxepaarden die
krachtig gevoed worden, zijn de bovengenoemde champignons
het best te kweeken.
Deze mest kan niet onmiddellijk gebruikt worden,
doch dient versehillende bewerkingen te ondergaan, die
er een vochtige massa A^an maken, AVelke niet te n a t maar
ook niet te droog mag zijn, de specie moet korrelig wezen
en mag niet naar ammoniak rieken.
Om hiertoe te geraken, zet men ze op hcopen van ongeveer
een meter hoogte, deze worden verkregen door
het telkens opstapelen Amn verscheidene lagen, welke her-
haaldelijk aangetrapt moeten worden, daarna laat men
ze acht dagen staan, vervolgens worden ze weder u it elkaar
gehaald to td a t een gelijke, Amchtige massa verkregen is.
Na ongeveer 2 à 3 weken Averkt men deze nog eenige keeren
om, Avaarna zij geschikt is voor gebruik. Men maakt er
hoopen van als onderstaande figuur aangeeft, waarvan
hoogte en breedte gewoonlijk 60 cM. bedragen, terwijl de
lengte afhangt van de plaatsruimte.
De s tr e e p je s wijzen de p la a ts e n a a n w a a r de
z a a ib ro k k e n moet^'n in g e s to k e n w o rd en .
Deze bedden worden buiten in orde gemaakt en gereed
zijnde in den kelder gebracht. Het bewerken der mest
geschiedt met de hand, het stroo wordt ei- zorgvuldig uit-
gehaald. Eenige dagen daarna, wanneer de temperatuur
A^an het bed, die aanvankelijk hooger Avas, is gedaald to t
ongeveer 25 gr. Celsius (77 gr. Ealir.) kan men er het cham-
pignonbroed, da t bij de meeste zaadhandelaars verkrijg-
baar is, inbrengen.
Wanneer de temperatuur niet wil dalen, kan men dit
bespoedigen door er hier en daar een stok in te steken
ten einde de gassen, die door de gisting ontstaan, gemakkelijk
te kunnen laten ontsnappeii.
Alvorens het broed in het bed te brengen, moet het
eerst week zijn, men verkrijgt dit door het twee a drie
dagen op een vochtige-plaats te leggen. Wanneer het bed
ergens geplaatst is, Avaar de temperatuur niet A^erandert,
behoeft men het geplante broed niet te bedekken en wacht
men to t het overal tusschen de mest is doorgegroeid;
wanneer d it niet het geval is, moet men het dekken met
een dikke laag droge met stroo gemengde mest.
Dit broed AVordt ter grootte van okkernoten 3 a 4 cM.
diep in gestoken, en daarna het bed flink aangedrukt. De
afstand tusschen deze brokkeu moet ongeveer 30 cM.
zijn, op bedden Amn 60 cM. hoogte legt men ze gcAvoon-
lijk op tAvee rijen, in ’t verband, zooals de tuinlieden dat
noemen. Acht a tieu dagen na het planten van het broed,
moet men eens nazien, hoeA^er dit zieh ontwikkeld heeft
en zoo er geen begin van ontwikkeling is, doet men het
best het onmiddellijk door ander te A^ervangen.