
De Steel is a’oI, later hol, taai, gelijk of bovenaan smaller,
glad, onbehaard, gekleurd als den hoed of bleeker, Avit
zijdeachtig aan den top, 2 cM. of iets langer, 2 mM. dik.
De plaatjes zijn A\dt grijsachtig, afloopend.
Deze kleine soort is reukeloos, Avaterig en gedroogd zijnde,
Avit. Komt op schraleii grond in dennenbosschen in het
najaar voor, doch is niet aigemeen en eetbaar.
11. CI. brumalis (Fe.) afgeleid A’an brumalis of to t deu
Avinter behoorend, naar aanleiding A’an haar late A'erschijning.
De hoed is Adiezig, AA’aterig, bol, uitgespreid, trechter-
A’ormig, glad, buigzaam, met slappen doorzichtigen rand
die niet gestreept is, parelgrijs of grijs geelachtig, door
droogte A’erbleekend, 2 a 3 cM. breed.
De kraakbeenaclitige steel is A’eerkrachtig, iets gekromd,
AA’it of grijsachtig, onbehaard of somtijds aan den A’oet
door een dichte AA’itte stof omringd.
De plaatjes zijn AA’it of grijs en afloopend.
Het A’leesch is A’an buiten loodkleurig, A’an binnen Avit,
met Aveinig of geen reuk.
Zij komt in liet najaar in dennenbosschen A’oor, is niet
aigemeen en eetbaar.
12. CI. cyathiformis (Fe.) afgeleid van cyathus of beker
en forma of A’o rm , zinspelend op den A’o rm van den hoed.
De hoed is A’liezig, blijft eenigen tijd ingerold, AVordt dan
trechterA’ormig, glad, Avaterig, bruinkleurig, bruinzAvart in
natten toestand, lichtbruin Avanneer bij droog is, taai, 4
a 5 cM. breed, laat zich gemakkelijk schillen.
De steel is A’eerkrachtig, cylindrisch, vezelig, bovenaan
dunner, grijsachtig roodbruin, altijd lichter dan den hoed
eiiD’eel langer dan de diameter van dezen.
De plaatjes zijn grijsachtig, eerst aangegroeid dan afloopend,
geA’orkt, A’uil geel of bruinachtig.
Het A’leesch is Avaterig, dun, Avit, aangenaam A’an reuk
en smakeloos.
Komt overal A’eelvuldig in bosschen, längs Avegen in het
gras A’oor of op dorre bladeren gedurende den herfst, is
eetbaar maar AA’einig gezocht.
13. CI. cerussata (Fe.) afgeleid van cerussa of loodwit,
iiaar aanleiding der kleur van den hoed.
De hoed is zeer vleezig, bol, later vlak, bultig, glad,
onbehaard, schitterend zijdeachtig, Avit, zacht op het ge-
voel, 3 à 7 cM. breed.
De Steel is gcA’uld, op het laatst hol, gelijk, buigzaam,
Avit, van onderen iets dikker en veelal viltig bekleed.
Plaatjes zijn Avit, zeer talrijk, scherp aan den rand,
breeder bij den steel, teer, aangegroeid, later afloopend.
Het vleesch is Avit en stevig. Smaak aangenaam, reuk
weinig. Men vindt haar gedurende zomer en herfst A’ooral
in dennenbosschen waar zij dikwijls groote kringen vormt.
Sommige schrijvers houden haar voor eetbaar terAA’ijl
anderen zulks ontraden. Men onthoudde er zich dus van.
Volgens Quélet veroorzaakt haar gebruik, hoofdpijnen
en diarrhee.
14. CI. phyllophila (Fe.) afgeleid A’an cpùAAov blad en q>,Aög
A’riend, naar aanleiding A’an haar groeiplaats.
Syn. : Ag. hydrogrammus-Schum., Ag. cerussatus-Secr.
De hoed is vleezig, bol, vlak, het midden ingedrukt of
genaveld, droog, glad, wit, glanzend, met zijdeachtigen,
zilverkleurigen rand, 5 à 10 cM. breed.
De Steel is vol, vervolgens hol, Avit, 2 à 4 cM. lang, aan
den A’oet gekromd en met een Avit dons bedekt.
De plaatjes staan niet dicht op elkaar, zijn Aveinig afloopend,
eerst wit, later geelachtig.
Het A’leesch is Avit of vuilwit, zonder reuk of smaak
terAA’ijl haar Avaarde als A’oedsel onbekend is.
Gedurende den herfst is deze zwam längs Avegen en in
bosschen overal tusschen rottende bladeren te vinden.
15. CI. dealbata (Fr.) afgeleid A’an dealho of bepleistereii,
zinspelend op de AA’itte kleur van den hoed.
De hoed is Aveinig vleezig, bol, vlak, dikAvijls bultig,
later in het midden ingedrukt, met gegolfden rand, giad,
onbehaard, Avit, zeer glimmend, 2 à 3 cM. breed.
De steel is vol, soms hol, gelijk, vezelig, tenger, licht