
16. I. lucifuga (F r .)
De hoed is weinig vleezig, kegelvormig, dan bol, later
vlak, in het midden met een vrij breeden bult, geelachtig,
rossig, olijfkleurig, bedekt met scliiibbeii of bruine vezels,
die naar het midden grover worden, 2 à 3 cM. breed.
De Steel is stevig, gelijk, onbehaard, iets berijpt aan
den top, wit, golvend, roodachtig geA’lamd, 2 a 4 cM. lang
en 4 inM. dik.
De plaatjes zijn talrijk, bijna vrij, eerst wit-geelachtig,
dan meer of minder donker olijfgroen.
In bosschen gedurende het najaar, maar zeldzaam.
17. I. geophylla (Fr.) afgeleid van of aarde eu cpuAAoy
of blad.
De hoed is weinig vleezig, kegelvormig, dan vlak, bultig,
giad en satijnachtig, wit, witachtig, geel, geelachtig, soms
A’iolet getint, 1 a 3 oM. breed.
De Steel is gevuld, stevig, wit, een weinig gezAvollen en
donzig aan den voet, 1 a 2 mM. dik.
De plaatjes zijn talrijk, breed, buikig, aangehecht, wit,
dan grijs-olijfkleurig of vuil bruin-rood, de rand is wit
en fijn getand.
Renk en smaak zijn onaangenaam.
In bosschen, A’oornamelijk die van pijnboomen, is zij
in troepen gedurende zomer en herfst overal te vinden.
18. !. scabella (Fr.) afgeleid van scaber of hobbelig, ruAV.
De hoed is weinig vleezig, klokvormig of kegelvormig-
uitgespreid, stomp, bultig, dan vlak, giad, onbehaard,
zijdeachtig-vezelig, op het la atst schubbig, gescheurd aan
den rand, bruin of rood, 2 cM. breed.
De Steel is gevuld, tenger, onbehaard, gelijk, recht of
gebogen, bleek of rossig, berijpt aan den top, 2 a 6 cM. lang.
De plaatjes zijn aangehecht, buikig, vuil, rossig, staan
uiteen.
In bosschen op grazige plekken, in troepen gedurende
den herfst te vinden, maar zeldzaam.
f! i
HEBF.LOMA.
Deze zwammen zijn flink van bouw. De hoed heeft
aanvankelijk een omgerolden rand, is vleezig, iets kleverig
en onbehaard.
De Steel is eveneens vleezig, vezelig, berijpt aan den top,
van dezelfde stof als den hoed en daarmede een geheel
vormend. Het velum partiale is vezelig en nietig.
De plaatjes zijn bochtig aangegroeid of vrij, bij enkele
soorten uitgerand en op de snede anders gekleurd ; AA’anneer
de zwam jong is, zijn zij dikwijls met druppels bedekt.
De sporen zijn roestkleurig, eivormig en giad.
VolA’a en ring ontbreken.
^ Zij groeien op den grond, enkelen zijn eetbaar, anderen
giftig en hebben veel overeenkomst met de Tricholoma’s
en Entoloma’s
1. H. mussîviîin (F r .) afgeleid van mussitarc of fluisteren.
De hoed is vleezig, bol, dan uitgespreid, stomp, een
Avemig kleverig, op het laatst geschubd, geel, in het midden
geAvoonlijk donkerder, iets rood Avordend, 5 à 10 cM. breed.
De steel is gevuld, stevig, vezelig, soms met overblijfsels
van het velum partiale bedekt, een weinig berijpt aan deii top.
De plaatjes staan opeen, zijn uitgerand bij den steel
eu geelachtig .
Komt vrij algemeeu gedurende het najaar iu weilanden
ill troepen of zodevormend voor.
2. H. fasfibHe (F r .) afgeleid A’an fastidire of AA’algen,
n. a. van de onaangename geur die de zAvam verspreidt’
De lioed is vleezig, zeer ineen gedrongen, bol, dan afgeplat,
stomp, bochtig aan den rand, onbehaard. kleA’erig,
vooral AA’anneer het vochtig i s ,, geel-okerklenrig of vuil
witachtig, lichter aan den omgerolden rand, harig of avoIIìet
2 à 8 cM. breed.
De steel is stevig, gevuld, dik, iets knollig, Avit zijdeachtig,
vezelig-schubbig, 4 à 5 cM. lang en op het laatst
gebarsten. De cortina is vlokkig, wit, soms zeer nietig.