
1 Sporen van Lepiota procera
2 ,, „ „ cristata
3 „ „ Russula alutacea
4 „ „ Mycena pura
5 „ „ Lactarius piperatus
6 Spore „ Volvaria speciosa
7 Sporen „ Clitopilus orcella
8 Spore „ Leptonia serrulata
9 „ ,, Inocybe asterospora
10 „ „ „ geophyla
11 ,, ,, Coprinus ovatus
12 Sporen „ „ micaceus
13 „ „ Psathyra gyroflexa
14 „ „ Galera tener
15 „ „ Boletus flavus
16 „ „ Strobylomyces strobilaceus
17 „ „ Boletus cyanescens
18 Cystide van
19 Cystiden „
20 Cystide „
21
22
23
24
25
26 Hymenium
27 Basidie van
28 Cystide van
29 Hymenium
30 Basidie van
31 Ontkiemde
violascens
32 Cystide van
Pleurotus ostreatus
Pluteus cervinus
Pholiota praecox
Galera bypnorum
Psathyra spadiceo-grisea
Galera tener
Collybia longipes
Omphalia fibula
van Russula cyanoxantha
Armillaria mucida
Lactarius volemus
van Inocybe rimosa
Boletus scaber
spore van Cyphella albo-
Collybia conigena
I N L E I D I N G .
WAT ZIJN PADDENSTOELEN?
Paddenstoelen en zwammen, in de wetenschap fungi
genaamd, zijn eigenlijk lietzelfde, maar daar in ons land
het eerste woord meer burgerreciit verkregen heeft en
iedereen dus dadelijk weet, waar ik het over hebben zal,
gebruikte ik ook dezen naam.
De Latijnen noemden ze fungi en bij de Grieken heeten
zij myxetes, waarvan het Fransche woord mycetes weder
is afgeleid, evenals mycologie, da t studie der zwammen
wil zeggen.
Paddenstoelen hebben door hun plotseling verschijnen,
hun leven in donkere bosschen te midden van adders en
ander gebroed, hun giftigheid, hun licht geven, iets mystieks
waardoor zij, mede door bijgeloof en onwetenheid, aanleiding
gaven to t allerlei verbalen. En nog heden ten dage
kunnen zij zieh, evenmin als het dier da t hen nimmer
als zetel gebruikt, verbeugen in de menschelijke genegen-
heid. De meesten zijn er bang of vies van ; bij minder
ängstigen werkt hun verschijning op de beenspieren en
alhoewel nimmer aan voetbal gedaan hebbende, krijgt
menigeen dan trek om naar hartelust te trappen.
In de Physiologie der zwammen is men nog niet geheel
en al ingewijd ; veel is nog onbekend.
Men heeft opgemerkt, d a t zij zieh van de hebladerde
planten onderscheiden door de weinige behoefte aan licht