
r /_
i ’f!
In groepen aan den voet van boomen, van September
to t October, doch niet OA’eral te vinden.
37. M. vitilis (F r .) afgeleid van vitilis of Adecht, n. a.
A'an de diepe A'oren in den hoed die hem een geAdochten
aanzien geA'en.
Syn. : Ag. stenopodius-P., Ag. pilosus-P., Ag. galericii-
latns tenuis-Do.
De hoed is Adiezig, kegelvormig, dan uitgespreid, bultig,
gestreept, onbehaard, AA’itgrijs of grijs bruinachtig, donkerder
bij oude exemplaren, 6 a 8 mM. breed.
De steel is glimmend, onbehaard, een Aveinig behaard
aan den voet die eindigt in een Avortelvormig verlengsel,
bleek asch- of blauAA’ aschgrauAv, 7 a 15 cM. lang.
De plaatjes zijn niet talrijk, aangegroeid, soms bij den
steel lets smaller, AA'it grijs, AA'it op de snede.
Gedurende den herfst op afgeA’allen bladeren in bosschen
te A'inden.
38. M. acicula (Schaef.) afgeleid A’an acus, acicula of
naald, n. a. der teerheid van den steel.
Syn. : Ag. Scopolii-Lasch., Ag. coccineus-Scop., Ag.
claA'us-Secr.
De hoed is A'liezig, klok- of kegelvormig, dan bol, met
klein A'leezig bultje, onbehaard, gestreept op den rand,
glanzend, rood oranje, 2 a 5 mM. breed.
De steel is zeer tenger, pijpachtig, onhehaard, behalve
aan den voet, glimmend, taai, geel bovenaan, eindigend
in een draadA'ormigen Avortel, lang 4 a 6 cM.
De plaatjes staan A’an elkaar, breed, buikig, aangehecht,
AA’it of geel met AA'itte snede.
I a n Juli to t in November eenzaam of in troepen, in
bosschen tusschen plantenafval en op stronken te vinden.
39. M. polygramma (Bull.) afgeleid van -roKvg veel en
of streep, n. a. van den gestreepten steel.
Syn. : Ag. chloroticus-L.
De hoed is A’liezig, stomp kegelvormig, dan klokvormig.
een Aveinig bultig, eindelijk uitgespreid, de rand naar boven
omgeslagen, dikAvijls getand, droog, gestreept, leigrijs, grijs
geelachtig, bruin zAvart of roodachtig, 3 a 5 cM. breed.
De steel is stijf, Avit grijsachtig, boA’enaan smaller, OA’er
de geheele lengte gevoord, glimmend, harig aan den voet
die in een kleinen spoelvormigen Avortel eindigt.
De plaatjes zijn vrij of even aangegroeid, van elkaar
staand, van voren buikig, nabij den steel smaller, Avit of
Avitachtig, licht vleeschkleurig of grauw.
Deze ZAA’am die een onaangename lucht heeft, leeft van
Augustus to t November op oude boomstronken, afgeA’allen
bladeren, eenzaam of in groepen en komt aigemeen A'oor.
40. M. rugosa (F r .) afgeleid van ruga of plooi, n. a.
A’an den geplooiden hoed.
Syn. : Ag. fistulosus-Bull.
De hoed is zeer Aveinig vleezig, klokvormig, dan uitgespreid,
taai, droog, met dikke rimpels bedekt, aschgrauw,
in het midden gestreept, 2 a 5 cM. breed.
De steel is recht, stevig, taai, glad, onbehaard, bleek,
vrij kort, 3 ä 5 cM. lang, eindelijk ingekrompen en eindigend
in een’ scheefstaanden harigen wortel.
De plaatjes zijn niet talrijk, bochtig, aangegroeid, geaderd,
AA’it aschgrauAv, gaaf of fijn getand.
Deze soort komt meestal eenzaam en aigemeen in het
najaar op boomstronken en rottend hout voor.
41. M. excisa (Lasch.) afgeleid van excidere of uit-
snijden, n. a. A’an de uitgerande plaatjes.
De hoed is klokA’ormig-bol, een AA’einig bultig, kastaiije
kleurig of bruinzAvart, gestreept.
De steel is stevig, recht, taai, Avortelend, glad, bruinachtig,
bovenaan veel lichter, 3 ä 4 cM. en meer lang.
De plaatjes zijn buikig, dik, van elkaar, geaderd,
groenachtig grijs, zeer versmald bij den steel en bijna vrij.
Op dood en rottend hout, geAvoonlijk zodeA’ormend in
naaldbosschen te vinden gedurende het najaar, doch niet
aigemeen.