
Het vleesch is licht violet gekleurd, riekt zuur, doch is
evenals da t van Tr. Personatum een nitstekend voedsel.
Zij komt door het geheele land gedurende het najaar
voor en is voornamelijk in naaldbosschen te A'inden.
36. Tr. cinerascens (F r .)
Saui. ; Ag. cinerascens-Bull.
De hoed is bol, A'leezig, stevig, grijskleurig met gegolfden
rand.
De steel is geA-nld, grijsachtig, A’an onderen A’lokkig.
De plaatjes zijn breed, breekbaar, meer of minder donker
grijs en gemakkelijk A’an den hoed te scheiden. Deze
soort is onder denneboomen te A’inden, doch komt niet
aigemeen A’oor.
37. Tr. panaeolum (F r .) afgeleid van het Grieksche
AA’oord TTxyxioAog of A'eelklenrig, Avijzende op de kleuren van
den hoed.
De hoed is glad, vlak of een Aveinig in het midden ingedrukt,
middelmatig A’leezig, A’ochtig zijnde met ronde
A’lekjes bedekt, een AA'einig gebogen rand, 4 á 6 cM. breed.
De klenr is lichtbruin, door droging lichter Avordend.
De s te e l is k o r t A’e zelig, A'uilgrijs, 3 cM. lang.
De plaatjes zijn dicht op elkaar, A’uilgrijs, 5 mM. breed.
Op grazige plekken is deze ZAvam in het najaar te A'inden,
doch zeldzaam.
38. Tr. grammopodium (B u ll) afgeleid A'an het Grieksche
AA’oord ypxfj.fi>; of gestreept en n-oig of voet.
Syn. : Ag. tabularis-Pers.
De hoed is eerst klokA'ormig, later bolrond en uitgespreid,
eindelijk ingedrukt, roodbruin, 8 a 14 cM. breed.
De steel heeft dezelfde kleur als den hoed, is steA'ig,
gezAA’ollen aan den voet, A'ezelig, bruin gestreept, -5 á 8 cM.
lang-
De plaatjes zijn AA'it, later aschkleurig.
Het A’leesch is d ik en Avit, niet zeer smakelijk. Men A'indt
haar in het najaar aigemeen in groepen of alleen.
39. Tr. melaleucum (Fr.) afgeleid van het Grieksche
Avoord fiSAxg of ZAvart en Asvy.óg da t Avit beteekent.
Syn. : Ag. leucophaeus-Myc. Bur., Ag. melaleucus-Pers.
De hoed is A'lak of bultig, de kleur is geAvoonlijk zwartachtig,
hij verkleurt dilcAvijls en is dan aschgrijs met een
donkerder midden, de breedte is 3 à 6 cM.
De steel is gestreept, A'ezelig, jong zijnde zeer buigzaam,
licht gezwollen aan den voet en grijsbruin gekleurd.
De plaatjes zijn AA'it, buikig, staan dicht opeen.
Het A'leesch is AA'eek, zoet, wit, later aschkleurig.
Ill zomer en najaar aigemeen in bosschen te vinden.
Zij is eetbaar maar smakeloos.
40. Tr. hiimüe (Fr.) afgeleid A'an humilis of laag, A'er-
Avijzeiide naar den kleinen steel.
De hoed is minder donker dan die der A'oorgaande soort,
met dunnen rand, briiingrijs en 6 à 14 cM. breed.
De steel is gevuld, dun, 2 à 6 cM. lang, kaal, vlokkig
bestoven.
De plaatjes zijn AA'itachtig.
Men A'indt haar aigemeen in het najaar gezellig bij een
. ill AA'eilanden en längs AA'egen ; zij is eetbaar.
41. Tr. subpulveriilentum (Pers.) afgeleid A-an sub of een
AA’einig en pulvis of poeder, duidende op de lichte bestui-
A’iiig A’a n den hoed.
De hoed is graiiAA'AA'it, bedekt met een rosen gloed, 4 cM.
breed, met dunnen omgerolden rand.
De steel is kaal, 9 cM. lang, flaiiw gestreept.
De plaatjes zijn AA'it en smal.
Zij komt gedurende het najaar in het gras op bescha-
diiAvde plaatsen A’o o r en is zeldzaam.
42. Tr. brévipes (B u ll.) afgeleid A'an brevis of kort en
pes of A'oet, duidende op de geringe lengte van den steel.
De hoed is vlak, Iniltig, aschgrauAV of grijsbruin, later
lichter .AA'ordeiid, 2 à 7 cM. breed.
De steel is grijsbruin, aan den A'oet gezAvollen.