
9. C. mammosus (Fr.) afgeleid van mamma of borst,
boezem, tepel.
Het buitenste peridium scheurt verder dan to t het
midden in 5 a 8 gelijke, puntige slippen die van buiten
bruin en van binnen grijs zijn.
Het binnenste peridium is neergedrukt, geelachtig-wit
of bleek stroogeel met kegelvormige, spitse, franjeachtige
opening.
De sporen zijn lichtbruin, rond en giad.
Deze soort neemt gaarne veel vocht op.
In de duinen en bosschen op zandigen bodem te vinden
en alleen in de omstreken van Haarlem aangetroffen.
10. G. hygrometricus (P.) da t zeggen wil „geschikt om
A’eel vocht op te nemen” .
Het buitenste peridium scheurt to t aan het midden in
7 a 20 gelijke slippen open, deze zijn met een wasachtige,
bruinachtige gemakkelijk af te nemen laag bekleed en bezitten
de eigenschap zich door vocht u it te spreiden en
door droogte op te rollen.
Het binnenste peridium is ongesteeld, netvormig geaderd,
vliezig, bolvormig, bruin of grijs en scheurt onregelmatig
open.
Het capilitium is hruin evenals de bijna kogelronde sporen.
In den herfst op zandigen bodem in naaldbosschen,
doch niet aigemeen.
TULOSTOMA.
De naam is afgeleid van de woorden rOKog of bult en
a-TO[j.cc of mond.
Van dit geslacht is slechts een soort in ons land aangetroffen.
T. mammosum (Mich.) heeft de grootte van een kleine
hazelnoot is witachtig en in het bezit van een langen steel.
Het peridium is to t 12 mM. breed, het buitenste omhulsel
v a lt spoedig af, het binnenste is vhezig, geel of witachtig
en bezit aan den top een vooruitstekende opening.
De Steel is cylindrisch, ongeveer 6 cM. lang en 3 mM.
dik, bruin of geelachtig van kleur met kleine schubbetjes
bedekt en in den grond verborgen.
Deze soort komt in de duinen in troepen voor en is
van den herfst to t het voorjaar aigemeen.
SCLERODERMA.
De naam is afgeleid van de Grieksche woorden
hard en Sépfix of huid.
Het vruehtlichaam is zittend, knolachtig
en meestal ongesteeld.
Het peridium bestaat uit één laag,
is dik, kurkachtig en scheurt onregelmatig
open. De sporenklos is eerst
vleezig, vast, niet sappig, witachtig
en in ronde kamertjes verdeeld, later
verdroogd en donker gekleurd. Verder
onderscheidt het zich door op wortels
gelijkende buisjes onder aan de zwam.
KAy/póg of
S c le ro d e rm a v u lg a ire .
1. s. vulgäre (Fl. Dan.) hetAvelk gemeen beteekent.
Syn. : Sci. citrinum-P. ; Sci. aurantiacum-Bull.
Het vruehtlichaam is kogelrond of onregelmatig gevormd,
meestal zeer kort gesteeld, kurkachtig en tot 10 cM. breed.
Het peridium is eerst vleezig-kurkachtig, later lederachtig,
onderaan citroengeel, aan den top bleekgeel of
witachtig ook bruin- of roodachtig-geel in vakjes gespleten,
schubbig en met wratjes bedekt.
Van binnen bevindt zich een vaste vleezige, witachtige,
spoedig zwart-blauwachtige, grijs gemarmerde massa. De
sporen zijn roetbruin. Open gebroken, verspreidt zij een
sterken geur.
Gedurende zomer en lierfst in bossclien, längs AA’egen,
op zandigen bodem aigemeen voorkomend en giftig.
2. S. verrucosum (Bull.) afgeleid A’an verruca of AA’ra t.
Syn. : Sci. spadiceum-Pers.