
In loof- en naaldbossclien geA’onden op de plaatsen
Lindeiilieuvel en Duiiieudaal te Bloenieiidaal en onder
nr. 1469 vermeld in Flora Batava.
29. Cl. sub-aiutacea (Batsch.)
Syn. : Ag. pallescens-Sclmm., Ag. siniplus-LascIi.
De lioed is Adeezig, zacht, afgeplat, bol, later ingedrukt,
stomp, ongelijk, glad, geelachtig, daarna A’erbleekend.
De steel is geA-uld, steA’ig, A-eerkrachtig en naakt.
De plaatjes zijn aangegroeid afloopend, breed, tamelijk
A-er uiteen staand en AA’itachtig.
Komt oiider boomen A-oor en is onder nr. 1760 in Fl.
Bat. beschreA’en.
30. Cl. inversus (Scop.)
De hoed is vleezig, breekbaar, eerst bol, dan trecliter-
vormig, kaal, rossig rood, met dunnen omgebogen rand.
De steel is sponsachtig, gevuld, later hoi, stijf en kaal.
De plaatjes zijn afloopend, bleek, later rossig rood en
enkelA’oudig.
De sporen zijn AA-it eA-enals het vleesch.
Deze zAvani die in Europa en Australie in dennenbosschen
voorkomt is in 1898 in het bosch \-an Saxenburg bij Bloe-
mendaal ge\-onden en in de Flora Batava onder nr. 1630
A’ermeld.
COLLYBIA.
De naam A-an dit geslacht is afgeleid van het
Grieksche aa-ootcI y.cKAvßog dat klein geldstukje Avil
zeggen en zinspeelt op de, OA-er het aigemeen,
kleine afmeting der ZAvammen.
De hoed der Collybia’s is Aveinig \-leezig en
gCAVoonlijk somber A-an kleur, holrond of hoh’lak,
niet helm of klokA’ormig.
De steel is meestal A’eel langer dan de hoed
breed is en het A'oornaamste kenmerk van d it
geslacht is A-oorzeker Avel zijn groote buigzaam-
heid, men kan hem in alle richtingen draaien zonder dat
hij breekt; verder steekt hij veelal diep in den grond.
1
De plaatjes staan Avanneer zij breed zijn, ver van elkaar
en zijn dan weinig talrijk, zijn zij smal dan staan zij dicht
opeen. Gewoonlijk zijn zij wit of witachtig, dun, dikAvijls
getand op de snede, vrij of het spoedig Avordend. Bij den
steel of in het midden zijn zij meestal breeder, om aan
den rand weer zeer smal te Avorden.
\ olva of ring mankeeren. Sporen eiA’ormig.
Evenals de Clitocybe’s leven zij A’oornamelijk op ro ttende
bladeren of dood hout als ook op andere zwammen,
eenzaam of in troepen. Als voedsel zijn zij A’an AA'einig belang,
behalve enkele soorten Avorden zij dan ook AA’einig
genuttigd, Avaarschijnlijk zijn zij ten geA-olge barer geringe
afmetingen hieromtrent Aveinig onderzocht; geen is echter
als giftig bekend.
De sclerotien van enkele soorten phosphoriseeren in donker.
I. Steel stevig, hoi of gevuld met een sponsachtig merg,
gegroefd of vezelig gestreept.
1. C. radicata (Re lh ) afgeleid A’an radix of Avortel, naar
äanleiding A’an den langen steel dezer ZAvam.
Syn. : Ag. clipeatus-Huds., Ag. phrygius-Walr.
De hoed is vleezig, dun, bol, dan A’lak, bultig, rimpelig,
onbehaard, kleverig, licht bruin, aschgrauAV, gcAvoonlijk
5 ä 6 cM. breed.
De steel is gevuld, onderaan dikker en uitloopend in een
Avortelvormig aanhaiigsel, geAvoonlijk gekromd, eenkleurig
met den hoed, doch bovenaan bleeker, 10 ä 15 cM. of meer
laiig, gegroefd en gestreept.
De plaatjes zijn breed, buikig, vrij ver van elkander af,
uiet talrijk, AA’it of AA’itachtig, somtijds ZAA’a rt omboord.
Zonder reuk of smaak. Zij is verdacht.
Aan den A'oet A’an boomstammen A’rij aigemeen gedurende
zomer en herfst door het geheele land voorkomend.
2. C. longipes (B u ll.) afgeleid A-an longus of lang en
pes of A’oet, naar aanleiding A’an den langen steel.
S y n .: Ag. subulatus-Raddi, Ag. longipes-Bull, Ag. piidens-
Pers.