
Rliizomorplien en sclerotien zijn rust- of winter-toestan-
den van het mycelium. Hiernit kunnen onder günstige
omstandigheden w'eer mycelium of vrnchtdragers groeien.
Behalve het onderscheid in vormen en klenren is de
smaak en renkrevenzeer verschillend. Velen zijn smakeloos,
anderen bitter, scherp, bijtend, reukeloos, sterk, walgelijk
en stinkend.
Enkele soorten verdragen de hevigste winters, anderen
en wel de meesten bezwijken bij de minste vorst.
De meesten zijn onschadelijk, velen eetbaar, anderen,
weder doodelijk giftig, schadelijk of onverteerbaar. De
duur van hun bestaan loopt zeer uiteen, die van het geslacht
Coprinus leven bizonder kort, de meeste Polyporaceeen
worden jaren oud, doch het meerendeel heeft
een levensduur van enkele dagen.
In het aigemeen ontwikkelen zij zieh sneller dan andere
planten, van sommige soorten kan men zeggen dat men
het ziet, vandaar het bekende gezegde „zij komen als.
paddenstoelen uit den grcnd.”
Behalve de z'wammen, die men in onze bosschen, längs
wegen, op iveilanden, in de duinen, ja waar al niet aan-
treft, blijken de schimmeis die op planten, kaas, brood,
confitnren enz. verschijnen, evenals de gist der bakkers
en bierhronwers, de roest van het graan, de brand in het
koorn, de bacillen die tering, cholera enz. verwekken,
door het microscoop gezien, zwammen te zijn.
Zocals in den aanvang verteld, planten de Cryptogamen
zieh voort door sp o ren ; over de vorming dezer kleine
lichamen willen wij een en ander meedeelen.
Sporen kunnen zieh ontwikkelen op basidien of in asci.
Basidien noemt men langwerpige cellen, bovenaan van
twee of vier steeltjes voorzien die men sterigmen noemt
en welke dus de dragers der sporen zijn.
Asci zijn zakken of sporebuizen, waarin altijd acht
sporen voorkomen.
Wanneer op de basidie de sterigmen ontwikkeld zijn,
beginnen deze aan hun top op te zwellen en min of
1 sp o ren
2 cy a tid e n
3 b a s id ien
4 s te rigm e n
a s p o re n \) a s c i
meer bolvormige lichamen te vormen waarin
het protoplasma zieh ophoopt. Dit lichaam
spore genaamd, maakt zieh los van de moe-
derplant en dient evenals het zaad der Phanerogamen
to t de voortplanting der soort.
Wanneer in de asci de sporen rijp zijn,
breken deze bovenaan open.
Naar de wijze waarop de vorming der
sporen plaats heeft, is de eerste verdeeling
gemaakt en wel in Basidiomyceten en
Ascomyceten.
Basidiomyceten zijn die zwammen waar
de ontwikkeling der sporen plaats heeft
op basidien. Deze bevinden zieh in het
kiemvlies of Hymenium, ’t welk gevormd
wordt door de vereeniging van cellen die
onderscheiden worden in basidien, cystiden
en paraphysen.
Basidien zijn dus zooals boven gezegd, de sporendragers.
Cystiden noemt men de onvruchtbare cellen ; deze zijn
gewoonlijk grooter dan de basidien en hebben verschil-
lende vormen die voor enkele geslachten kenmerkend zijn.
Paraphysen zijn vertikaal gerichte draden,die het eigenlijke
grondweeisel van het hymenium vormen, en die of on-
vruchtbaar blijven of zieh kunnen ontwikkelen to t basidien.
Het •weefsel welk het hymenium draagt, wordt trama
genaamd. Sporen verschillen in vormen en klenren, zij
zijn ei- of bolvormig, gelijken op kleine stokjes die kort,
lang, regelmatig of onregelmatig, krom of recht zijn. Wanneer
zij kleurloos zijn, noemt men ze wit, verder treft
men rose, gele en donkerbruine aan.
Alhoewel het menschelijk oog niet bij machte is de
vormen der sporen te onderscheiden, kan men ze toch
in groote massa’s zien door den hoed, van een paddenstoel
op een half wit, half donker gekleurd papier te leg-
gen. Na enkele uren of soms den yolgenden dag — altijd
1) liGvende sto f.