
gespreid, dun, korstig of vliezig, bedekt met scherpe stekels
die aan de punt harig of franjeachtig zijn.
De sporen zijn eivormig of kogelrond, bruin of okerkleurig,
Zij leven op rottend hout.
1. 0. cristulata (Fr.) afgeleid van crista of kam.
Het vruehtlichaam is aangegroeid, korstvormig, u itgespreid,
dun, roodachtig, met witten, byssusachtigen rand.
De Avratten zijn korrelig, roodachtig, harig, aan den
top kamvormig.
Komt voornamelijk op rottende berketakken voor en
is in ons land eenmaal bij ’s Gravenhage gevonden.
2. 0. hirta (Fuck.) afgeleid van liirtus of stijfharig.
He t vruehtlichaam is wijd uitgespreid, licht okerkleurig,
stijfharig aan den somtrek.
De wratten AA’elke tandvormig zijn, hebben een lengte
van 2 cM., zijn licht okerkleurig, kort en stijf behaard,
en van lange stijve haren aan de punten voorzien.
Op rottend hout voorkomend en in ons land alleen bij
den Haag gevonden.
PHLEBIA.
De naam is afgeleid van ©Àe'x of ader.
De zwammen van dit geslacht zijn teruggebogen, wasachtig
of kraakbeenig, bedekt met uiteenloopende onregel-
matige aderen of stompe plooien. Het hymenium ligt u itgespreid
over Avasachtige plooien of aderen. De sporen
zijn eivormig, of cylindrisch en gebogen. Zij leven op
boomschors of dood hout.
1. P. radiata (Fr.) afgeleid van radius of straal.
Het vruehtlichaam is dun, rond, vleezig-wasachtig,
onbehaard, rood vleeschkleurig. De plooien zijn dicht
bijeen, recht, loopen als stralen en steeds minder wordend
naar den omtrek.
Op rottende boomschors in het najaar te vinden, doch
niet aigemeen.
2. P. vaga (Fr.) afgeleid van vagus of onbepaald,
onzeker.
Het vruehtlichaam is uitgespreid, aangegroeid, vuil
geelachtig, de omtrek is byssusachtig.
Het hymenium is geelachtig-grijs met verwarde en op
het laatst met korreltjes en papillen bedekte aderen.
Op dood dennenhout in winter en herfst te vinden.
THELEPHORACEEEN of KORSTZWAMMEN.
De to t deze familie behoorende zwammen zijn zeer uit-
eenloopend van vorm en samenstelling. Sommigen bezitten
een steel, anderen missen die of zijn achterover liggend.
De meest ontwikkelden herinneren aan de Agaricaceeën
terwijl de laagste vormen niet eens een eigenlijk vrucht-
lichaam. hebben. Het zijn kurk, hout, Ieder, Avas, vlies of
vleeschaohtige zwammen die in allerlei gedaanten als
trechter, tol, schelp en korstvormig voorkomen, Het hymenium
vertoont zieh als een gladde, soms ruwe of gerim-
pelde vlakte.
De meesten leven op hout of schors, enkelen op den
grond, terAvijl één soort parasitisch optreedt.
CRATERELLUS.
De naam is afgeleid van het Latijnsche Avoord crater,
dat beker wil zeggen. De hiertoe behoorende zAvammen
zijn vleezig-vliezig, beker of trechtervormig met een aan
den top verwijden steel. Het hymenium is eerst glad,
dan met plooien of rimpels bedekt.
De sporen zijn eivormig en kleurloos. Zij groeien op
den grond.
1. C. coriiucopioides (L.) afgeleid van cornu of hoorn en
oopia of overAdoed.
De hoed is vliezig, trompetvormig, met golvenden, ge