
4 8 . C. leucopus (Bull.) afgeleid van At-wKc? of wit en
TToOç of voet.
De hoed is weinig vleezig, eivormig, kegelvormig, dan
bol, bnltig, op het laatst uitgespreid en dikwijls gebarsten
aan den rand, giad, onbehaard, mooi eiergeel in het midden,
stroogeel of witachtig aan den rand, glimmend, hoogstens
24 cM. breed.
De Steel is gevuld, dan hol, zeer wit, gelijk, van onderen
stevig en krom, 2 à 6 cM. lang.
De plaatjes zijn talrijk, bijna vrij, bol, eerst wit grijsachtig,
dan geelachtig of okerkleurig.
Groeit in het najaar, eenzaam in naaldbosschen en komt
niet aigemeen voor.
4 9 . C. fa sc ia tus (Fe.) afgeleid van fascia of band.
De hoed is vliezig, kegelvormig, dan uitgespreid, spits
bultig, zwartachtig-roodbruin of bruinachtig, onbehaard,
1 à 2 cM. breed.
De Steel is teer, recht, lang, gevuld of bijna pijpachtig,
vezelig, onbehaard, grijs- of bruinachtig, met golvende
oppervlakte, 5 à 7 cM. lang.
De plaatjes zijn dun, aangegroeid, kaneelkleurig en staan
vrij wijd uiteen.
Het vleesch is dun en wit.
In naaldbosschen gedurende zomer en herfst te vinden,
in ons land bij Apeldoorn onder eiken aangetroffen.
5 0 . C. Jubarinus (Fr.)
Syn. : Ag. araneosus nitidus-Bull.
De hoed is weinig vleezig, klokvormig-uitgespreid, onbehaard,
Stomp, geel-kaneelbruin, glimmend, de rand is
versierd met een zijden sluier, dan vezelachtig, 5 à 6 cM.
breed.
De Steel is gevuld, dan hol, gelijk, stevig, vezelig gestreept,
bleek geel, geel-kaneelbruin, aan den top lichter
gekleurd dan aan den voet, 6 cM. lang.
De plaatjes zijn aangegroeid, vrij wijd uiteen, bol, kaneel-
kleuris.
Het vleescli is roodachtig of bleek geel.
Gedurende den herfst in naaldbosschen te vinden en
hier te lande bij Nunspeet aangetroffen.
51. C. flrmus (Fr.)
Syn. : Ag. araneosus-Bull.
De hoed is vleezig, eerst halfrond, dan bol-vlak, stomp,
op het laatst met golvenden rand, giad, onbehaard, vochtig,
bruin-roodachtig, bruin-geelachtig, geel-roestkleurig, dan
geheel hcht kaneelkleurig, het midden soms zwartachtig
en dof, 8 a 11 cM. breed.
De steel is recht, zeer dik, gevuld, stevig, gewoonlijk
gezwollen to t een ovalen knol, gestreept-A’ezelig, wit,
4 a 5 cM. lang.
De ring is spinnewebachtig, roestkleurig en vergankelijk.
De plaatjes zijn zeer talrijk, aangehecht, dun, afgerond
aan den steel, scherp bij den rand, rood-roestkleurig, dan
kaneelkleurig.
Het vleesch is zeer dik, stevig, witachtig.
Groeit in het najaar in bosschen en is in ons land bij
Valkenburg in Limburg aangetroffen.
BOLBITIUS.
De naam van dit geslacht is afkomstig van het Grieksche
woord ßöxßiTou of koemest.
De hoed dezer zwammen is dun, dikwijls kleverig en
van andere substantie als den steel.
De Steel is teer en pijpachtig. De plaatjes zijn bijna
vrij, vliezig, slap, poederachtig door de overvloed A’an
sporen ; later worden zij vochtig. De sporen zijn eivormig,
giad en okerkleurig-roserood.
Over het aigemeen zijn het kleine, vergankelijke zwammen
die door hun bouAA’ en groeiplaats aan het geslacht
Coprinus doen denken,, m aar door hun sporen en bepoederde
plaatjes Aveer op Cortinarius gelijken. Zij groeien voornamelijk
op mesthoopen.