
M O R C H E L L A .
Van alle zwammen of paddenstoelen zijn
naast die van het geslacht Psalliota, de aigemeen
behende champignons, zeker de morieljes
wel de meest geliefde door hun heerlijk aroma.
Zooals in het begin van dit werk gezegd is,
niocht het gelukkeu ze te kweeken ; men schijnt
echter van deze cultuur nog niet geheel en
al op de hoogte te zijn, want kweekerijen
zooals die voor de champiguons bestaan, vmdt
men A’oor morieljes niet. Daar zij niet zoo
overvloedig voorkomen en dan nog maar zeer
kort, behooren zij to t de weelde gerechten
die met hoogen prijs betaald worden.
De hoed dezer zwammen gelijkt op een spons, is k e p i-
of eivormig, Avasachtig, vleezig. De steel is vleezig en hol.
Zij o-roeien in het laatst van April en gedurende Mei op
zandig”eii, vochtigen, molligen bodem, op grazige plekken
in bosschen meestal onder iepen, längs wegen en in de
duinen, en zijn vooral na een Avarmen regen te vinden.
1. M. conica (P.). , , i .
De hoed van deze soort is over zijn geheele lengte aan
den Steel gegroeid, kegelvormig, licht- to t zAvartachtig bruin,
de huidplooien loopen hier zoodanig, d a t zij langwerpige,
diepe, smalle, in de lengte loopende holten vormen.
De Steel is gerekt, cylindrisch, giad en wit.
In het voorjaar soms ook in den herfst op grazige plekken
te A’inden in bosschen en längs wegen op vochtigen bodem.
2. M. esculenta (P.)
De hoed is eivormig, licht geel-okerkleurig, zwartachtig
of roestbruin, over zijn geheele lengte aan den steel verbonden,
3 ä 7 cM. breed en 7 a 12 cM. hoog.
De huidplooien vormen hier hoekige, diepe plooien.
De Steel is geelachtig wit, cylindrisch, ondiep gegroefd;
soms onderaan iets gezwollen.
De geheele zwam bereikt soms een hoogte van 10 a 15
cM. en is hol.
Zij groeit van einde April to t Juni in boschjes op beschaduwde,
grazige, vochtige plekken, liefst onder iepen.
Deze soort is een aigemeen geliefde lekkernij, die met
hoogen prijs betaald wordt.
Hiervan bestaan drie varieteiten als ;
а. rotunda met ronde velden;
б. vulgaris met vierboekige velden ;
C. fulva met langwerpige velden en roodbruinen lioed.
Schrijver vond haar tegen den steenen A’oet eener
veranda, längs een pad.
Rauw gebruikt heeft zij evenals de genoemde Helvella
soorten ernstige ongesteldheden veroorzaakt, daar zij eveneens
Helvella zuur bevat da t echter door koking onmid-
delijk verdwijnt.
3. M. rimosipes (D. & C.)
Syn. : M. mitra-Lenz.
De hoed is kegelvormig, to t op de helft aan
den steel gegroeid, nog geen 3 cM. hoog, bruinachtig-
olijfgroen, met in de lengte loopeiide huidplooien
waardoor langwerpige holten o n ts ta a n ; die huid- /
plooien zijn ook weer in de breedte met elkander U ||
verbonden zoodat er ruitA’ormige veldjes gcA’ormd f
worden.
.D. e. .s.te. .e.l is .ie. .ts. aau den grond gezwolleii,
hol, met witte kleine korreltjes bedekt rimosipes.
en 7 a 12 cM. lang.
In bosschen gedurende het A’oorjaar te vinden, alsook
in tuinen met vetten vruchtbareii grond.
Deze soort is eetbaar, doch niet zoo geiirig als de beide
voorgaande soorten.
4. M. semilibera (D. & C.)
De hoed is kegelvormig, half Auij van deu steel, to t
3 cM. hoog, hol, grauwgeel of bruin, droog zijnde okerkleurig,
met dunne heen en Aveer loopende rimpels tusschen