
treclitervormig, A’lokkig, gerimpeld, roetkleurig-geel, A’erbleekend,
3 cM. breed.
De steel is pijpachtig, glad, kaal, gebogen en geel, 3 à
7 cM. lang.
De plaatjes zijn dik, AA’ijd uiteen staand, gevorkt, liclit-
geel of asclikleurig, later berijpt.
In den herfst in Aveilanden en bosschen en in 1892 voor
het eerst op Heyenoord by Arnhem gevonden.
Beschreven onder no. 1525 in Flora Batava.
NYCTALIS.
De naam A’an dit geslacht Avaar-
A’an slechts een soort in ons land
is aangetroffen, is afgeleid A’an het
Grieksche AA’oord of aA’ond,
naar aanleiding van de diiistere
plekken AA’aar deze zAA’am geAvoon-
lijk groeit.
De sporen zijn kleurloos en
eiA’ormig.
Deze ZAA’ammen leven op anderen
; naast de op de basidiën ont-
AA’ikkelde sporen vormen zij chla-
X y c ta lis asterophorn.
mydosporen die soms den hoed
geheel opvidlen en de ontAvikkeling der basidiosporen geheel
op den achtergrond dringen.
N. asterophora (F e .) afgeleid A’an z.7v>,p of ster en ctépcz
of dragen, n. a. van de stervormige lichaampjes, Avaarmede
haar hoed bedekt is.
Syn. ; Ag. lycoperdoides-Bull.
De hoed is vleezig, eerst bolrond, dan kegelvormig en
halfrond, dikAA’ijls getepeld, de rand naar beneden omgeslagen,
A’uilAA’it, rossig of bruin roestkleurig, 8 à 15 mM. breed.
De steel is zeer teer, gevuld, gelijk, soms onderaan iets
gezAA’ollen, bochtig, v’it berijpt, dan rossig, 1 à 2 cM.
ongeveer lang.
De plaatjes staan van elkaar, zijn dik, aangegroeid,
gevorkt, recht, Avit grijsachtig of vuilAvit.
Het vleesch is Avit en dik, riekt onaangenaam.
In zomer en herfst op plaatzAvammen groeiend en in
ons land alleen op „Russula nigricans” aangetroffen.
Type v an een
M arasm iu s.
MARASMIUS.
Een eigenaardigheid van dit geslacht,
d at de zAvammen die er toe behooren niet
rotten maar verdroogen, gaf het boA’en-
staanden naam, die afgeleid is van het
Grieksche Avoord ¡itcpdryco of opdrogen.
De hoed dezer zAvammen is eerst meer
of minder bolrond, Avordt platter naar-
inate hij zieh oiitAvikkelt, doch behoudt
in het midden meestal een A’erheA’enheid.
Zelfs bij de grootste soorten is hij Aveinig
vleezig en bij de meesten is het slechts
een vlies dat de plaatjes draagt. De meest
A’oorkomende kleur is geel roodachtig;
geAvoonlijk is de hoed naakt en gestreept to t aan he
midden.
De steel kan zeer A’erschilleiide hoedaiiigheden h eb b en ;
is geAvoonlijk langer dan de diameter van den hoed, zonder
ring en aan den A’oet A’an talrijke haren A’oorzien ; ofschoon
kraakbeenig zijnde, breekt hij niet spoedig.
De plaatjes zijn breed iu verhouding to t den hoed eu
veel breeder bij den steel Avaartegen zij zijn aangegroeid,
zonder eenigszins af te loopen ; zij staan A’er A’an elkaar
af, zijn Aveinig talrijk en bleek A’an kleur. De sporen zijn
kleurloos en eivormig.
Het geslacht Marasmius leeft op den grond of op ro ttend
hout en is voornamelijk in lente en herfst te A’inden.
Door haar AA’einige A’leesch zijn deze ZAvammen als voedsel
niet veel Avaard, tei’Avijl de steel door de buitengeAvone
taaiheid bovendien oneetbaar is.