
Het hymenium is zeer fijn behaard en lichter van kleur.
Op doode takken, vooral die van den hazelaar, van Mei
to t November aigemeen voorkomend.
10. S. rubiginosutn (Fe.) afgeleid van ruUgo of roest.
S y n .; Hynenochaete rubiginosa-Lev.
Het vruehtlichaam is teruggebogen, lederachtig, stijf,
eerst fluweelachtig, leikleurig, grijs of groenachtig; op den
bleeker gekleurden rand meer of minder met donkere
gordels geteekend.
Wanneer de zwam oud is, krijgt zij een roest of bruinachtige
kleur, terwijl de oppervlakte onbehaard wordt,
de tusschenlaag is geelbruin gekleurd.
Het hymenium is fluweelachtig, bruin roestkleurig, de
rand is gekleurd als run of gemalen eikenschors.
Aan allerlei boomstammen gedurende het geheele jaar
door te vinden en aigemeen voorkomend.
De twee laatst genoemde soorten worden door wijlen
Prof. O u d e m a n s onder een apart geslacht Hymenochaete
gerangschikt.
11. S. alneum (Fb.)
Het vruehtlichaam is lederachtig, uitgespreid, onregelmatig
gevormd, bochtig aan den rand, golvend en ten
laatste naar binnen gerold.
Het hymenium heeft een licht geelbruine kleur, later
rookkleurig, het is kaal en berijpt.
In ons land alleen bij Nunspeet gevonden op een dooden
elzenstam.
12. S. disciforme (Fe.) afgeleid van discus of schijf.
Syn. : Peniophora disciformis D. C.
Het vruehtlichaam is dun, lederachtig, wit, alleen in
het midden aangehecht, naakt aan den omtrek.
Het hymenium is ongelijk en fluweelachtig.
In het najaar op eikenboomen voorkomend, doch steeds
zeldzaam.
CYPHELLA.
Zooals de naam, die van het Grieksche woord xv06g of
heker is afgeleid reeds aanduidt, hebben de zwammen die
to t dit geslacht behooren een beker, kom of kroesvorm,
verder zijn zij vliezig, soms kurkachtig, enkele hebben
een steel, anderen missen die. Het hymenium is glad of ruw.
De sporen zijn rond, ellipsvormig of langwerpig en doorschijnend.
Zij groeien op hout, stengels, bladeren en mos.
A. Soorten die op takken of hout voorkomen.
1. C. ampla ( L e v . ) afgeleid van amplus of wijd.
He t vruehtlichaam is vliezig, komvormig, zittend, dan,
iets uitgerekt en gelijkende op een bekertje, 1 cM. lang
bij 7 a 8 mM. breedte, viltig, vuil wit of grijsachtig, met
dunnen rand die gaaf en gebogen is.
He t hymenium is bleek geel, dan bruinachtig met onduidelijke
plooien.
Op stronken en afgevallen takken, vooral van populieren,
van Mei to t November overal voorkomend.
2. C. fulva (B. en Be.) afgeleid van fulvus of vaalrood.
Het vruehtlichaam is bekervormig, gebogen, viltig,
vaalrood.
De sporen zijn eivormig.
Op de schors van versehillende boomen te vinden, doch
zeldzaam.
3. C albo-vlolascens ( K a r s t . ) afgeleid van albus of wit
en violaceus of violet.
Het vruehtlichaam. is eerst bijna kogelrond, dan halfrond,
bijna kurkachtig, wit behaard en droog zijnde gesloten.
Het hymenium is glad, bruin-asohgrauw, bruin-violet-,
kleurig, op het laatst zwart wordend, 1 a 5 mM. breed.
De sporen zijn eivormig-kogelrond en glad.
In het najaar , in troepen op dood hout te A’inden.